ladyLein startpagina
00. Start-filosofie
01. Inleiding
02. Einde van de mythen, Natuurfilosofen, Einde van het Lot
03. Sofisten, Socrates, Plato, Aristoteles
04. Hellenisme
05. De indo-europeanen, semieten en de vermenging
06. De middeleeuwen, Augustinus, Thomas van Aquino
07. Renaissance, Reformatie
08. Barok en rationalisme, Descartes, Spinoza
09. Empirisme, Locke, Hume, Berkeley
10. de Verlichting, Kant
11. Romantiek, Hegel, Kierkegaard
12. Naturalisme, Marx, Darwin, Freud
13. Schopenhauer, Nietzsche, Heidegger
14. Existentialisme, Sartre, Beauvoir
15. Twintigste eeuw
      

Renaissance

                                              Renaissance ; Reformatie

Al een paar jaar voor de dood van Thomas van Aquino (1274) begon de christelijke eenheidscultuur te scheuren. De filosofie en de wetenschap maakten zich steeds verder los van de kerkelijke theologie. Hierdoor stelde het geloofsleven zich vrijer op ten opzichte van het verstand. Steeds meer mensen vonden dat ze God niet met hun verstand konden benaderen want God was ongrijpbaar voor ons denken. De scheiding tussen geloof en wetenschap legde de basis voor twee belangrijke omwentelingen in de 15de en 16de eeuw: de renaissance en de reformatie.

Dante was geen filosoof. Dante (1265 - 1321) was een Italiaanse dichter, schrijver, moraalfilosoof en een korte tijd een politicus. Zijn voornaamste werk staat bekend als La divina commedia (De goddelijke komedie). Het is een gedicht in drie delen over een reis door het hiernamaals, van de Hel (Inferno), door het Vagevuur (Purgatorio) naar het Paradijs (Paradiso) en wordt beschouwd als een hoogtepunt van de wereldliteratuur. Hij wordt gezien als een groot samenvatter van het middeleeuwse wereldbeeld en als overgangsfiguur tussen middeleeuwen en Renaissance. Maar waar zijn poëzie groot aanzien geniet, was zijn filosofie weinig vernieuwend. Zijn staatkundig denken zou een eeuw eerder meer op zijn plek zijn geweest. In zijn vroomheid was Dante de laatste van het oude type, Boccaccio de eerste van het nieuwe (namelijk van de renaissancistische vrijdenker).

Renaissance

Renaissance betekent wedergeboorte. Het is de periode van de wedergeboorte van de kunst en cultuur uit de klassieke oudheid. Het wordt ook wel het humanisme van de renaissance genoemd omdat de mens toen opnieuw het uitgangspunt werd. Het werd een volkssport om grieks te gaan leren, oude beelden en handschriften uit de klassieke oudheid op te graven. Men bestudeerde vooral het griekse humanisme, vooral uit pedagogische overwegingen. Het zorgde voor een klassieke vorming en een ontwikkeling van menselijke kwaliteiten. Paarden worden geboren, mensen worden gevormd, zei men.

In deze tijd waren drie uitvindingen erg belangrijk:
- Het kompas: Door het kompas werden grote ontdekkingsreizen mogelijk gemaakt.
- Het buskruit: Door de uitvinding van het buskruit waren nieuwe wapens mogelijk. Hierdoor waren de europeanen de meerdere in Amerika en Azië. Maar ook in Europa zelf was het belangrijk
- De boekdrukkunst: Door de boekdrukkunst konden de nieuwe gedachten over/van de humanistische renaissance mens zich goed verspreiden. De kerk raakte haar monopolie-positie als hoeder van kennis kwijt.

Op economisch gebied ging men van ruilhandel over op een geldhuishouding. De steden waren aan het einde van de middeleeuwen uitgegroeid tot plaatsen met ambachtslieden, handel, een geldhuishouding en bankinstellingen. Zo ontstond er een burgerij die een zekere vrijheid had ten aanzien van de natuurlijke omstandigheden. Men kon nu noodzakelijke levensbehoeften kopen voor geld. Deze vrijheid bevorderde de vlijt, fantasie en creativiteit van het individu. En aan het individu werden heel andere eisen gesteld.

Zoals de griekse steden zich losmaakten van de mythologie die met de boerencultuur verbonden was zo maakten de renaissance steden zich los van de kerk en de leenheren. Dit gebeurde terwijl de griekse cultuur opnieuw werd ontdekt en door het aanhalen van de contacten met de arabieren in Spanje en de byzantijnse cultuur in het oosten. De rivier uit de oudheid die zich in de middeleeuwen gesplitst had in drie stromingen vloeide weer samen tot één grote rivier.
Het neo-platonisme werd in het westen doorgegeven, Plato in het oosten en Aristoteles door de arabieren in het zuiden, en van alles wat in allemaal. Ze kwamen weer samen in Italië en toen begon de Renaissance, de wedergeboorte van de cultuur van de klassieke oudheid. Je zou kunnen zeggen dat de cultuur van de klassieke oudheid op die manier had overleefd.

Nieuw mensbeeld
De humanisten stelden een heel nieuw vertrouwen in de mens en de waarde van de mens. Terwijl men in de middeleeuwen hamerde op de zondige natuur van de mens. Toen stelde men God als uitgangspunt. De humanisten namen de mens zelf als uitgangspunt. Net als de griekse filosofen. Daarom spreekt men van een wedergeboorte van het humanisme. Maar nu droegen de humanisten meer het stempel van individualisme. We zijn niet alleen mensen maar ook unieke individuen. Het nieuwe ideaal werd wat we nu de renaissance-mens of homo-universale noemen. Dat is iemand die actief is op alle gebieden van het leven, de kunst en de wetenschap. Het nieuwe mensbeeld bleek ook uit de belangstelling voor de anatomie, zowel voor de medische wetenschap als voor de kunst waar men de naakte mens weer durfde te vertonen na een periode van 1000 jaar schaamte. In het nieuwe mensbeeld was de mens er niet alleen voor God maar had God de mens ook voor zichzelf geschapen. De mens kon gewoon plezier hebben van gewone dingen en kon zich vrijelijk ontplooien waardoor de mogelijkheden grenzeloos waren. Het doel werd grenzen te overschrijven. Dit was ook nieuw vergeleken met de klassieke humanisten. De klassieke humanisten benadrukten de gemoedsrust, de matigheid en beheersing. Men was zeer bewust van het tijdperk waarin ze leefden. Op alle gebieden zag je een ongekende bloei: in de kunst, de architectuur, de literatuur, de muziek, de filosofie, en de wetenschap.

Nieuwe opvattingen over de natuur
De mens leefde niet meer alleen maar op aarde als voorbereiding op de hemel. De aarde was het thuis van de mens.  De natuur werd daarom anders bekeken. De natuur werd als iets positiefs gezien. Veel mensen dachten ook dat God in zijn schepping aanwezig is. Dit wordt pantheïsme genoemd. Men vond de natuur goddelijk. Maar zulke ideeën werden niet in dank afgenomen door de kerk. Giordano Bruno (1548-1600) dacht ook nog dat het universum oneindig was. Hiervoor werd hij levend verbrand in Rome. Tijdens de renaissance beleefde ook het anti-humanisme een opbloei: De autoritaire macht van kerk en staat. Tijdens de renaissance floreerden de heksen-processen en de brandstapels waarop de ketters verbrand werden. En floreerde de zwarte magie en het bij geloof. Overal woedden godsdienstoorlogen, Amerika werd wreed veroverd. Het humanisme heeft altijd een duistere kant gehad. Geen enkel tijdperk is alleen maar goed of slecht. Het goede en het slechte vormen twee draden die door de hele geschiedenis van de mensheid heen lopen. Vaak zijn ze met elkaar verweven.

Nieuwe wetenschappelijke methode
Er kwam een nieuwe opvatting over wat wetenschap is. De vruchten daarvan werden pas later geplukt.  Dit was dat de natuur door middel van eigen waarnemingen moest worden onderzocht. Zo werd ook gewaarschuwd tegen de gedachte dat je een probleem kon oplossen door er over na te denken. Een dergelijk overdreven vertrouwen in de betekenis van het verstand had het denken van de middeleeuwen bepaald. Nu zei men dat elk onderzoek van de natuur gebaseerd moet zijn op waarneming, ervaring en experiment. De empirische methode. Ze hadden wiskunde en gewichten. Er werd keer op keer benadrukt dat het belangrijk was om wetenschappelijke observaties in een nauwkeurige, wiskundige taal uit te drukken. "Meet wat er gemeten kan worden en maak dat wat niet gemeten kan worden meetbaar" zei de italiaanse Galileo Galilei (1564-1642) in de zeventiende eeuw. "Het boek van de natuur is geschreven in een wiskundige taal." De nieuwe wetenschappelijke methode maakte de weg vrij voor de technische revolutie, die weer de weg vrij maakte voor voor alle uitvindingen daarna. De mens begon zich los te maken van de voorwaarden van de natuur. De natuur was niet meer iets waar de mens deel van uitmaakte. De natuur werd iets dat we konden gebruiken en uitbuiten. "Kennis is macht" zei de engelse filosoof Francic Bacon (1561-1626). En  "van kennis kan je een praktisch voordeel hebben", dat was iets nieuws. De mens begon serieus in te grijpen in de natuur en begon haar te beheersen. Ook deze ontwikkeling had een goede en slechte kant. De technische doorbraak die tijdens de renaissance begon, leidde tot spinnerijen en werkloosheid, tot medicijnen en nieuwe ziektes, tot intensivering van de landbouw en verarming van de natuur, tot nieuwe praktische hulpmiddelen als wasmachines en koelkasten maar ook tot milieuverontreiniging en afvalbergen. Veel mensen vinden door de bedreigingen van het milieu in onze tijd de technische doorbraak een gevaarlijk afwijken is van de voorwaarden die de natuur ons stelt. Ze wijzen er op dat de mensen een proces zijn begonnen dat we niet langer onder controle hebben. Optimisten onder ons zeggen dat de techniek nog maar in haar kinderschoenen staat. De technische beschaving heeft nog last van kinderziektes maar de mens zal na verloop van tijd leren de natuur te beheersen zonder haar tegelijkertijd naar het leven te staan.

Nieuw wereldbeeld
Oude Griekse filosofen, zoals Pythagoras, kwamen reeds op het idee dat de aarde niet het middelpunt was. Vaak bevatten hun theorieën echter wel eigenaardigheden, zoals het bestaan van een 'tegenaarde' en de 'haard van het heelal'. Aristarchus (320-250 voor Chr) was voor zover bekend de eerste die een heliocentrisch wereldbeeld schetste, de planeten en de aarde draaien om de zon.
Gedurende de middeleeuwen had men naar boven gekeken naar de zon, maan en de sterren en dacht men dat de aarde het middelpunt van het heelal was. Geen enkele observatie toen had daar twijfel over gezaaid. Dat is het geocentrische wereldbeeld, alles draait om de aarde.Ook het christelijke beeld dat God boven de hemellichamen stond droeg bij tot de instandhouding van dit wereld beeld. Maar in 1543 verscheen het boekje "over de omwentelingen der hemellichamen" van de poolse astronoom Nicolaus Copernicus (1473 - 1543), die stierf op de dag dat het boek uitgegeven werd door vrienden. Hij beweerde dat de aarde om de zon draaide. Doordat de aarde om zijn eigen as draaide leek het alsof de zon om de aarde draaide. De observaties van de hemellichamen waren beter te verklaren als alles om de zon draaide. Dit is het heliocentrische wereldbeeld. Alleen dacht Copernicus nog dat de zon het middelpunt van het heelal was en dat de banen om de zon cirkelvormig waren, puur alleen omdat men vanaf Plato de kogel en de cirkel als de meest perfecte geometrische figuren zag. In het begin van de 17de eeuw kon de duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630) aantonen dat de bewegingen van de planeten ecliptisch waren met de zon in het brandpunt. De snelheid van de planeten is het snelst als ze dicht bij de zon is en het langzaamst als ze ver van de zon is. Planeten met een baan dicht bij de zon bewegen sneller dan planeten met een baan verder van de zon. Pas in de tijd van Kepler werd verwoord dat de aarde een planeet is zoals alle andere planeten. Kepler benadrukte dat in het hele universum dezelfde fysische wetten van kracht zijn.  Dit dacht hij vanwege zijn eigen waarnemingen ipv blind te vertrouwen op de overleveringen uit de oudheid. Kepler dacht ook dat eb en vloed door de maan ontstonden, vanwege hemellichamen trekken elkaar aan. Maar hij werd uitgelachen door Galilei. Die geloofde wel in zijn eigen meerdere krachten maar niet dat dat ook voor hemellichamen geldt, dus alleen hier op aarde en niet overal in het universum.

In diezelfde tijd leefde ook de italiaanse Galileo Galilei (1564-1642). De belangrijkste ontdekking van Galilei was dat hij de traagheidswet formuleerde: "de snelheid die een lichaam heeft, zal het houden zolang externe oorzaken voor versnelling of vertraging afwezig zijn.. Dat was een belangrijke observatie. Al sinds de oudheid had men het idee dat de aarde om zijn eigen as draait afgewezen omdat een steen die je omhoog gooit dan ergens verderop neer zou komen. Maar dat is niet zo. Als je in een rijdende trein een appel laat vallen dan komt het niet achter in de coupé terecht maar het valt recht naar beneden.De appel houdt dezelfde snelheid als dat het al had. Ook ontdekte Gallilei dat er meerdere krachten op een voorwerp kunnen inwerken. Een knikker op een schuin vlak toch horizontaal laten rollen geeft de knikker parabolische baan. De gooier geeft de kracht horizontaal en de zwaarte kracht geeft de kracht verticaal. De knikker wordt beïnvloed door beide krachten. Aristoteles dacht dat als iets schuin de lucht ingeschoten wordt dat het dan uiteindelijk loodrecht naar beneden zou vallen. Pas in de tijd van Galilei kon men bewijzen dat hij het fout had omdat men een kanonskogel kon wegschieten die het demonstreerde. Van alle wetenschappelijke ontdekkingen in de geschiedenis van de mens is dit één van de belangrijkste.

De engelse natuurkundige Isaak Newton (1642-1727) gaf uiteindelijk de beschrijving van ons zonnestelsel en de bewegingen van de planeten. Hij kon vertellen hoe maar ook waarom de planeten zo bewegen. Hij verwees dan naar de dynamiek van Galilei, namelijk dat er meerdere krachten tegelijk aanwezig zijn.  Maar hij zei wel dat dat overal in het universum geldt. Het formuleerde de zogenaamde wet van de universele gravitatie. Ieder voorwerp trekt een ander voorwerp aan met een kracht die toeneemt naarmate de voorwerpen groter zijn en die afneemt naarmate de afstand groter wordt. Dit geldt overal in het universum. Hij kreeg het idee toen hij een appel van een boom zag vallen. De aarde trekt de maan op dezelfde manier aan. Maar de maan valt niet op de aarde door een tweede kracht. Tijdens het ontstaan van ons zonnestelsel werd de maan met een enorme kracht van de aarde vandaan het heelal in geslingerd. De maan is in het luchtledige dus de kracht zal blijven bestaan. (Galilei). Zo heb je twee krachten op de maan en kan de maan niet weg en niet te pletter vallen. Zo simpel is het. Newton wees erop dat er maar een klein aantal fysische wetten bestaan. Newton gaf de definitieve definitie van twee wetten van Galilei: 
1- de traagheidswet een lichaam houdt zijn toestand van rust of van gelijkmatige beweging zolang dat lichaam niet door externe krachten wordt gedwongen deze toestand te verlaten.
2- de krachten: wanneer twee krachten tegelijkertijd op een lichaam inwerken, zal dit lichaam een ellipsvormige baan afleggen.
Deze twee wetten verklaren de bewegingen van de planeten. Zo ruimde hij de oude middeleeuwse voorstellingen dat er in de hemel andere wetten golden uit de weg. Het heliocentrische wereldbeeld was zo definitief bevestigd en ook verklaard.
Newton geloofde wel in God, die werd hierdoor niet ontkend door hem. Hij beschouwde de natuurwetten als een bewijs van Gods grootheid en almacht.

Sinds de renaissance heeft de mens moeten wennen aan het idee dat hij een willekeurig leven leidt op een willekeurige planeet. Vroeger was de aarde het middelpunt, sinds de renaissance zijn er net zoveel middelpunten als dat er mensen zijn.

Reformatie

Dit was een nieuwe relatie tot God. De renaissance bracht een individualistische visie op de mens. Die had invloed op de geloofsbeleving. Zo werd de persoonlijke relatie tot God belangrijk dan de persoonlijke relatie tot de kerk. In die tijd begon men de bijbel, die er tot dan alleen in het latijn was, te vertalen in verschillende talen. Dat was belangrijk voor wat we de reformatie noemen. Sommige reformatoren scheidden zich af van de kerk, zoals Luther, andere bleven lid van de kerk, zoals Erasmus van Rotterdam
Luther brak om verschillende redenen met de katholieke kerk:
- Hij wilde geen aflaten (vergeving door god) kopen want Gods vergeving ging niet door de kerk of langs priesters van de kerk. Maar dat werd ook rond 1550 door de katholieke kerk verboden.
- Hij wilde af van alle gebruiken en geloofswaarheden die in de middeleeuwen in de kerk ingeburgerd waren, hij wilde terug naar het oorspronkelijke christendom zoals we dat in het nieuwe testament vinden. Alleen het woord. Zo wilde hij terug naar de bronnen van het christendom zoals de humanisten terug wilden naar de klassieke bronnen van kunst en cultuur.
- Hij vertaalde de bijbel in het duits en legde daarmee de basis voor de geschreven duitse taal. Iedereen moest de bijbel kunnen lezen en in zekere zin zijn eigen geestelijke zijn. Hij vond dat de geestelijken geen bijzondere relatie met God hadden.. Ook in de lutherse gemeenten werden uit praktische overwegingen geestelijke aangesteld maar vergeving krijgt de mens alleen rechtstreeks van God.
Luther was wel en niet een renaissance mens. Hij was het wel omdat hij veel nadruk legde op de enkeling en de persoonlijke relatie van die enkeling met God. Dat de bijbel in het duits werd vertaald, in een volkstaal, zodat iedereen het kon lezen, dat was ook typisch renaissance. Maar Luther was geen humanist zoals Ficino en Leonardo da Vinci en Erasmus van Rotterdam. Erasmus vond dat Luther een negatief mensbeeld had. Luther dacht dat er van de mens na de zondeval niets goeds meer over was. Alleen door Gods genade kan de mens "gerechtvaardigd"  worden. Want het lot van de zondaar is de dood. In de middeleeuwen hamerde men op de zondige natuur van de mens. Toen stelde men God als uitgangspunt. De humanisten van de renaissance namen de mens zelf als uitgangspunt.

Terug naar top