ladyLein startpagina
00. Start-filosofie
01. Inleiding
02. Einde van de mythen, Natuurfilosofen, Einde van het Lot
03. Sofisten, Socrates, Plato, Aristoteles
04. Hellenisme
05. De indo-europeanen, semieten en de vermenging
06. De middeleeuwen, Augustinus, Thomas van Aquino
07. Renaissance, Reformatie
08. Barok en rationalisme, Descartes, Spinoza
09. Empirisme, Locke, Hume, Berkeley
10. de Verlichting, Kant
11. Romantiek, Hegel, Kierkegaard
12. Naturalisme, Marx, Darwin, Freud
13. Schopenhauer, Nietzsche, Heidegger
14. Existentialisme, Sartre, Beauvoir
15. Twintigste eeuw
      

Middeleeuwen    

Inleiding ; het project van de middeleeuwse filosofen ;  AugustinusThomas van Aquino

Inleiding

De Middeleeuwen begonnen rond 400. De hoog-middeleeuwen waren tussen 1100 en 1300. Toen werden er grote kathedralen gebouwd. Zo rond 1400 lopen de middeleeuwen af.
Ongeveer:
Jesus werd in het jaar 0 geboren. Paulus begon zijn missie reizen tegen het jaar 50. Tot 300 was de christelijke kerk min of meer verboden. In 313 werd het christendom als religie in het romeinse rijk als erkend. Dat was onder keizer Constantius. Vanaf 380 werd het christendom in het hele romeinse rijk de staatsgodsdienst.

Het romeinse rijk stond toen te wankelen op zijn grondvesten. Het werd door verschillende volksstammen vanuit het noorden bedreigd, terwijl het ook van binnenuit uiteen dreigde te vallen. In 330 verhuisde keizer Constantius de hoofdzetel van het romeinse rijk naar Byzantium (bij de toegang tot de Zwarte Zee) en noemde de stad Constantinopel.  In 395 werd het romeinse rijk in tweeën gesplitst door keizer Theodosius: het west-romeinse rijk met als centrum Rome en het oost-romeinse rijk met als centrum Constantinopel. In 410 werd Rome door barbaarse volksstammen geplunderd en in 476 ging het hele west-romeinse rijk ten onder doordat de germaanse legerleider Odoacer Romulus Augustulus afzette. Odoacer regeerde als koning der germanen in Italië476-493.  Het oost-romeinse rijk bleef bestaan tot 1453, toen werd Constantinopel door de turken veroverd en sindsdien heet de stad Istanbul.

In 529 sloot de kerk de Academie van Plato in Athene. In dat jaar werd de orde van de Benedictijnen gesticht. Dat was de eerste grote monnikenorde.  Zo werd het jaar 529 symbolisch voor de manier waarop de christelijke kerk de griekse filosofie in de doofpot stopte. Vanaf dat moment hadden de kloosters het alleenrecht op onderwijs, beschouwing en verdieping.

Met de middeleeuwen wordt eigenlijk de tijd tussen twee tijdperken bedoeld. De uitdrukking stamt uit de renaissance (1400-1600). Men zag toen de middeleeuwen als een duizend jaar durende nacht die Europa in zijn ban hield tussen de klassieke oudheid en de renaissance. Nog steeds gebruiken we het woord middeleeuwen neerbuigend voor alles wat we autoritair en onbuigzaam vinden.

Maar er zijn ook mensen die de middeleeuwen zien als een periode van duizendjarige groei. Zo werd b.v. ons schoolsysteem  in de middeleeuwen gevormd. Zo ontstonden al in de vroege  middeleeuwen de eerste kloosterscholen. In de twaalfde eeuw kwamen de kathedraalscholen en omstreeks 1200 werden de eerste universiteiten gesticht. Tot aan vandaag heeft men de vakken in verschillende groepen of faculteiten ingedeeld, net als in de middeleeuwen.

De grieken en romeinen gingen niet naar school maar naar een docent, een grammaticus. Die leerde de kinderen lezen, schrijven en rekenen. De rijke romeinen stuurden hun zonen naar een grammaticus als ze 6 waren en dat duurde ongeveer 6 jaar. Daarna gingen degene die verder wilden naar een rhetor. Hij liet ze teksten lezen van wetenschappers. Hij gaf alle vakken tegelijk en door elkaar, wat er maar ter sprake kwam.  Dat duurde totdat de jongens 16/17 jaar waren. Degene die dan nog verder wilden gingen naar een philosophus. Ook vaak in Griekenland. Deze konden biologie, natuurkunde, wiskunde, astronomie,  talen en literatuur. Vakken kende men toen nog niet.

De middeleeuwen duurden duizend jaar. Zoveel tijd had het christendom nodig om tot het volk door te dringen. Ook ontstonden er toen verschillende naties, steden, burgers. Volksmuziek,  volksliederen, volksverhalen, sprookjes ontstonden in de middeleeuwen. Trotse vorsten en majesteiten, koene ridders, mooie jonkvrouwen, anonieme glasschilders en geniale orgelbouwers, kloosterbroeders, de kruisvaarders en de wijze vrouwen had je in de middeleeuwen. De christelijke gebruiken vermengde die met de volksgebruiken. Maar na verloop van tijd wordt het christendom toch de overheersende levensbeschouwing. Daarom zegt men dat er in de middeleeuwen sprake was van een christelijke eenheidscultuur.

In de eerste eeuwen van de middeleeuwen was er wel een cultureel verval. De culturele bloei van de romeinse tijd, met grote steden die openbare riolering, badhuizen, bibliotheken en trotse architectuur hadden, brak af. Ook de handel en geldhuishouding. In de middeleeuwen keerde de ruilhandel terug. De economie werd beheerst door wat we het feodale stelsel of leenstelsel noemen. Het land was in bezit van een paar rijke leenheren die arbeiders lieten werken om op die manier in hun levensonderhoud te voorzien. Ook de bevolking werd in die tijd een stuk kleiner. Rome was in de oudheid een miljoenenstad maar was in de zevende eeuw gereduceerd tot 40.000. Deze mensen liepen rond door de overblijfselen van de majestueuze bouwwerken en als ze bouwmateriaal nodig hadden gebruikten ze die overblijfselen.

Als politieke grootheid was Rome niets meer maar de bisschop van Rome werd algauw het hoofd van de gehele rooms-katholieke kerk. Hij werd paus, of vader, genoemd en na een poosje zag men hem als de vertegenwoordiger van Jesus op aarde. Zo was Rome gedurende de middeleeuwen de hoofdstad van de kerk. Na verloop van tijd kregen koningen en vorsten van nieuwe nationaliteiten steeds meer macht.

Er kwamen drie stromingen:
de latijns-talige christelijke cultuur in west Europa met Rome als hoofdstad,
in oost Europe de grieks-talige christelijke cultuur met Constantinopel als hoofdstad, wat later de griekse naam Byzantium kreeg,
in noord Afrika en Midden Oosten wat ook tot het romeinse rijk had behoord, de arabisch-talige islamitsche cultuur.
Nadat Mohammed in 632 was gestorven werd dit gebied voor de islam gewonnen.
Het lijkt op een brede rivier die op een gegeven moment in drie takken splitst en die zich later weer samenvoegen.
Het neo-platonisme werd in het westen doorgegeven, Plato in het oosten en Aristoteles door de arabieren in het zuiden, en van alles wat in allemaal. Ze komen weer samen in Italië en dan begint de Renaissance, de wedergeboorte van de cultuur van de klassieke oudheid. Je zou kunnen zeggen dat de cultuur van de klassieke oudheid op die manier had overleefd.

De arabieren namen de hellenistische stad Alexandrië over. Zo ging veel griekse kennis over op de arabieren. Tijdens de middeleeuwen geven de arabieren de toon aan wat betreft wetenschappen zoals wiskunde, scheikunde, astronomie en medicijnen. Wij gebruiken nog steeds arabische cijfers. Op veel gebieden was de arabische cultuur de christelijke cultuur de baas.

De filosofen

Het project van de filosofen
in de middeleeuwen:
Dat het christendom de waarheid was werd door de filosofen in de middeleeuwen haast als vanzelfsprekend aangenomen.
De vraag was:
Moeten we de christelijke openbaring alleen geloven of ook met het verstand kunnen begrijpen?
Wat was de relatie tussen de griekse filosofen en de inhoud van de bijbel?
Bestond er een tegenstelling tussen de bijbel en het verstand of waren geloof en kennis verenigbaar?

Augustinus

Augustinus leefde van 354 tot 430. In zijn leven zien we de overgang van de late oudheid naar de middeleeuwen.Hij werd geboren in Noord Afrika maar ging op zijn 16de studeren in Carthago. Later vertrok hij naar Rome en Milaan en de laatste jaren van zijn leven was hij bisschop in het stadje Hippo Rigus dicht bij Carthago. Hij was niet zijn hele leven christenen, hij maakte daarvoor met vele religieuze stromingen kennis.

Hij was een tijd lang manicheeër. Die hadden toen een deels religieuze, deels filosofische verlossingsleer. Men ging ervan uit dat de wereld in tweeën was verdeeld, tussen goed en kwaad, licht en duisternis, geest en materie. Met zijn geest kon de mens zich boven de stoffelijke wereld verheffen en op die manier de basis leggen voorvoor de verlossing van zijn ziel. De jonge Augustinus was bijzonder gefascineerd door wat we het probleem van het kwaad noemen, dat is de vraag waar komt het kwaad vandaan.  Een tijd lang werd hij beïnvloed door de stoïcijnse filosofie. Die hadden niet zo'n duidelijke scheiding tussen goed en kwaad. Augustinus werd echter het meest beïnvloed door het neoplatonisme. Daar stuitte hij op het het idee dat het hele bestaan van goddelijke aard is.. Hij bekeerde zich tot het christendom maar zijn manier van christen zijn werd beïnvloed door een platonische manier van denken. Hij had als het ware Plato gekerstend. Hij was wel tot de conclusie gekomen dat er grenzen zijn aan wat het verstand kan begrijppen. als het om religieuze vragen gaat. Het christendom vond hij een goddelijk mysterie dat alleen door het geloof benaderd kan worden.

Mix van de late oudheid en de middeleeuwen:
- Plato zei dat de ideeënwereld er al was voordat het stoffelijk werd. Volgens Augustinus  zat de ideeënwereld van Plato in Gods hoofd en was er daarom al zoals Plato zei voor dat God de wereld uit niets schiep.
- Net als Plotinus van het neoplatonisme dacht Augustinus dat het kwaad het afwezig zijn van God is. Het kwaad kent geen zelfstandig bestaan maar het is iets dat niet is. Het kwaad komt door de ongehoorzaamheid van God. Het goede is Gods werk en het kwade is het wegvallen van Gods werk.
- Anders dan Plotinus denkt hij dat God en de wereld erg gescheiden zijn terwijl Plotinus denkt dat alles één is.
- Hetzelfde als Plotinus denkt hij dat de mens een ziel heeft en een stoffelijk lichaam.
- Anders dan Plotinus denkt hij dat het menselijk geslacht na de zondeval ten onder gaat en dat alleen enkelen verlost worden. Hiermee deelt hij net als de kerk de mensheid in tweeën, een groep die wel verlost wordt en een groep die niet verlost wordt. Hiermee neemt hij afstand van Socrates die zei dat alle mensen dezelfde mogelijkheden hebben omdat ze hetzelfde verstand hebben.
- God bepaalt wie er verlost wordt. Daarmee gaat Augustinus eigenlijk terug naar het lot. Volgens Augustinus heeft de mens wel een vrije wil dus kan je het beste zo leven dat je de aan je eigen levensloop merkt dat je tot de uitverkorenen hort, want God weet al wat we gaan doen met onze vrije wil.
- Augustinus denkt lineair, God heeft de hele geschiedenis nodig om zijn staat Gods te verwezenlijken. De geschiedenis is nodig om de mens op te voeden.

Augustinus heft een boek geschreven "over de staat gods". Daarin zegt hij dat de geschiedenis en strijd is tussen de staats Gods en de wereldlijke staat.  Deze twee staten vechten hun strijd uit in ieder mens. Maar aan het begin van de middeleeuwen viel het romeinse rijk uiteen en de kerk streed daadwerkelijk om de macht. De kerk won en die overwinning duurde tot in de 16de eeuw. Toen was de reformatie en protesteerde men tegen de gedachte dat een mens door de weg van de kerk te volgen de verlossing Gods kon ontvangen.

Thomas van Aquino

In de hoge middeleeuwen werd de invloed van de arabieren in Spanje merkbaar. De arabieren kende gedurende de hele middeleeuwen een levende Aristoteles-traditie. In de 12de eeuw bezochten geleerde arabieren op uitnodiging van de daar levende vorsten Noord-Italië. Zo werden de geschriften van Aristoteles ook daar bekend en werden ze uit het grieks en arabisch in het latijn vertaald. Zo ontstond vernieuwde belangstelling voor natuurwetenschappelijke vragen. Men kon niet meer om Aristoteles heen. Hierdoor kwam de oude vraag ook weer terug: wanneer moest je naar de filosofie luisteren en wanneer naar de bijbel.

De belangrijkste filosoof van de hoge middeleeuwen was Thomas van Aquino. Hij leefde van 1225 tot 1274. Hij kwam uit het stadje Aquino ergens tussen Rome en Napels. Hij werkt ook als docent aan de universiteit van Parijs. Hij is filosoof maar eigenlijk ook theoloog. In die tijd bestond daar nog geen scheiding tussen. Thomas kerstende Aristoteles zoals Augustinus Plato had gekerstend. Met kerstenen wordt bedoeld dat deze griekse filosofen werden geïnterpreteerd en verklaard, zodat ze niet langer als een bedreiging voor de christelijke leer werden gezien.

Thomas probeerde de filosofie van Aristoteles met het christendom te verenigen. Hij bracht de grote synthese tussen geloof en weten tot stand door de filosofie van Aristoteles letterlijk te nemen. Volgens Thomas was er geen tegenstelling tussen filosofie en bijbel. Door ons verstand kunnen we tot dezelfde waarheden komen als die we in de bijbel lezen.Niet de harde bijbelse feiten zoals God schiep de wereld in 6 dagen maar de natuurlijke theologische waarheden. Die door de christelijke openbaring en door ons natuurlijk aangeboren verstand kunnen worden begrepen. Het verstand komt niet zo ver zonder christelijke openbaring maar niet zo ver komen is beter dan de verkeerde weg inslaan.

Aristoteles beschrijft de planten en dieren wereld. Dat is niet fout, alleen niet alles. De bijbel en ons verstand kunnen dezelfde dingen zeggen, zoals dat God bestaat. Ook Aristoteles zegt dat er een eerste oorzaak bestaat. die alle natuurprocessen op gang bracht.  Dat is dus niet strijdig met er is een God die alles schiep. Ook vandaag zeggen de meeste mensen dat het verstand ook niet kan bewijzen dat god niet bestaat.

Dit geldt ook voor morele vragen. De mens heeft een geweten waardoor hij weet wat goed en slecht is maar hij kan het ook uit de bijbel halen.

Een roman zegt iets over de schrijver. Maar een biografie geeft feiten over de schrijver. Zo zegt de natuur iets over god en de bijbel geeft feiten over god.

Thomas nam een aantal zaken oer van Aristoteles die niet strijdig waren met de kerkelijke theologie:
- de logica
- de ervaringsfilosofie
- de natuurfilosofie.
In de natuurfilosofie had Aresoteles alles ingedeeld in schalen, plant dier mens en dacht dat god de hoogste schaal was. De christelijke theologie kon dat makkelijk aanpassen: plant, dier mens, engel, god.
Voor god is tijd anders dan voor mensen. Als er voor mensen twee welken voorbij zijn gegaan hoeft dat voor God niet zo te wezen.

Jammer genoeg nam Thomas ook het vrouwbeeld over van Aristoteles, het beeld dat de vrouw een onvolkomen man is en dat kinderen alleen de eigenschappen van de man erven omdat die actief scheppend is en de vrouw passief ontvangend. Dit omdat in de bijbel staat dat de vrouw geschapen is uit de rib van Adam. Pas in 1827 werd aangetoond dat vrouwelijke zoogdieren eieren hebben. Alleen als natuurwezen is de vrouw minder dan de man. De ziel van de vrouw is wel gelijk aan die van de man. In de hemel zijn alle lichamelijke verschillen tussen de sexen verdwenen..

Het kerkelijk leven werd gedomineerd door mannen. Maar er waren ook vrouwelijke denkers. Zoals Hildegard von Bingen. Ze was een non en leefde van 1098 tot 1179 in het dal van de Rijn. Hoewel ze vrouw was, was ze ook predikant, schrijfster, arts, botanica en natuurwetenschapster. Ze kan misschien symbool staan voor het feit dat in de middeleeuwen vaak de vrouwen het meest praktisch en het meest wetenschappelijk waren. Het is een oude christelijke en joodse opvatting dat God ook een vrouwelijke kant of moedernatuur heeft. Want ook de vrouw is naar Gods beeld geschapen. In het grieks heet de vrouwelijke kant Sophia wat wijsheid betekent.In de grieks orthodoxe kerk en de joden speelde Sophia een rol in de middeleeuwen. In het westen werd ze vergeten. Toen  kwam Hildegard die zei dat Sophia aan haar verscheen in visioenen.

Thomas had een beroemde filosofieleraar: Albertus Magnus. Een duitser filosoof en theoloog die heilig verklaard is.

Terug naar top