Barok en rationalismeDescartes ; SpinozaDe barok was in de zeventiende eeuw (1600-1700). Het woord barok komt van een woord dat grillige parel betekent. De renaissance kunst was eenvoudig en harmonieus, de kunst in tijdens de barok was grillig met contrastrijke vormen. Het is een tijd vol onverzoenlijke contrasten. Aan de ene kant bleef de bruisende levensstemming uit de renaissance bestaan, aan de andere kant zochten mensen een leven van religieuze afzondering en onthouding van wereldse genoegens. Zowel in de kunst als in het dagelijkse leven zien we een pompeuze en opzichtige levensstijl. Tegelijkertijd ontstaan er allerlei kloosterbewegingen die zich van de wereld afwenden. Eén van de motto's van die tijd was "Carpe diem" dat pluk de dag betekent. Maar ook "momento mori" dat gedenk te sterven betekent.. Op schilderijen zag je op hetzelfde schilderij soms een bombastische levensvreugde terwijl er onderin een hoekje een skelet was geschilderd. De barok werd gekenmerkt door ijdelheid en praalzucht. Maar anderen hielden zich bezig met de keerzijde van de medaille, de vergankelijkheid.van de dingen. Dat wil zeggen dat al het mooie om ons hen ooit zal sterven en vergaan. Ook in de politiek was het een tijd van tegenstellingen. Europa werd verscheurd door oorlogen. De ergste was de dertigjarige oorlog, 1618 - 1648, die grote delen van het europese continent teisterde. Het waren eigenlijk een serie oorlogen die vooral in Duitsland veel verwoestingen achter liet. Frankrijk werd als gevolg daarvan een grootmacht en ging een overheersende rol in Europa spelen. Het was voor een belangrijk deel een strijd tussen protestanten en katholieken. Verder ging het om politieke macht. Deze tijd werd gekenmerkt door grote klassenverschillen. De franse adel en het hof in Versaille en de armoede van het volk. Er kon geen vertoon van pracht bestaan zonder vertoon van macht. De politiek was net zo grillig als de kunst. De politiek werd gekenmerkt door sluipmoorden, intriges en complotten. "Het leven is een theater." was een utspraak van de zeventiende eeuw. Het theater in de vorm van het moderne theater kwam toen op. Met maakte toen gebruik van decors in allerlei vormen en men gebruikte theatermachines. Men bouwde op het podium eerst een illusie op en onthulde daarna dat het spel op het podium maar een illusie was. Op die manier liet het theater het gewone leven zien. Het liet zien dat "hoogmoed voor de val komt". Zo liet men zien dat de mens maar een nietig wezen is. Shakespeare schreef zijn grootste stukken rond 1600. Hij stond daarmee met één been in de renaissance en met het andere in de barok. Shakespeare maakt veel citaten over dat het leven een theater is. Het klinkt allemaal erg pessimistisch. Het was een obsessie van hem dat het leven zo kort is. Als de dichters het leven niet met het theater vergeleken, dan vergeleken ze het leve met een droom. "Van dezelfde stof zijn wij als dromen" zei Shakespeare. Ook in de filosofie zijn de twee stromingen tegelijk. Het idealisme en het materialisme. Het idealisme dacht dat het bestaan in wezen spiritueel of geestelijk is. Het materialisme dacht dat alles uit stofdeeltjes bestond.Zelfs het bewustzijn van mensen kwam voort uit de bewegingen van piepkleine stofdeeltjes in onze hersenen. Het idealisme en het materialisme lopen als een rode draad door de hele geschiedenis van de filosofie. Maar beide opvattingen zijn zelden zo duidelijk aanwezig geweest als in de barok. Het materialisme werd gevoed door de natuurwetenschap. Newton wees erop dat in het universum overal dezelfde wetten van beweging golden. Alle veranderingen in de natuur, zowel op aarde als in het heelal, werden veroorzaakt door de wet van de zwaartekracht en de wetten voor de bewegingen van de hemellichamen. Alles werd gestuurd door dezelfde onwrikbare wetmatigheid, hetzelfde mechaniek. Newton legde de laatste stukjes van de puzel op zijn plek die we het mechanische wereldbeeld noemen. Hij dacht dat de wereld een grote machine was. Newton vond dat niet tegenstrijdig met het geloof in God. De materialisten vonden van wel. De franse arts en filosoof la Mettrie schreef het boek "de mens - een machine". Zoals een been spieren heeft om mee te lopen, zo hebben hersenen "spieren" om mee te denken. De franse wiskundige Laplace schreef "als een intelligentie de ligging van alle stofdeeltjes op een bepaald tijdstip zou kennen, dan zou niets onzeker zijn en de toekomst en het verleden zouden open en bloot voor die intelligentie liggen". De gedachte hierachter is dat alles van te voren bepaald is. "De kaarten zijn geschud" en wat er gebeuren gaat ligt vast. Zo'n visie noemen we determinisme. Dan heeft de mens ook geen vrije wil. Alles is dan product van mechanische processen, ook gedachten en dromen. Leibniz, een belangrijke filosoof uit de zeventiende eeuw, zei dat het grote verschil tussen materiële en het geestelijke is, dat materiële zaken in steeds kleinere stukjes kunnen worden opgedeeld. .Maar je kunt een ziel niet in tweeën delen. Descartes René Descartes (1596-1650) Had altijd al belangstelling gehad voor de aard van de mens en het universum. Maar na een aantal jaren filosofie gestudeerd te hebben kwam hij erachter dat hij zo weinig wist. Net als Socrates. En net als Socrates was hij ervan overtuigd dat we alleen door denken ware kennis kunnen verkrijgen. Dat we niet kunnen vertrouwen op wat er in oude boeken staat en dat we zelfs niet op onze zintuigen kunnen vertrouwen. Dat vond Plato ook, alleen ons verstand kan ons echte kennis geven. Er loopt een lijn van Socrates en Plato via Augustinus naar Descartes. Het waren allemaal uitgesproken rationalisten. Descartes kwam na studie erachter dat je kennis uit de middeleeuwen niet altijd betrouwbaar was, zoals Socrates erachter kwam dat de gangbare meningen die hij op de markt hoorde niet betrouwbaar was. Daardoor gingen ze zelf filosoferen. Descartes ging door Europa reizen, Socrates ging met mensen in Athene praten.Descartes zei dat hij vanaf dat moment alleen nog naar die wetenschap zocht, die hij of in zichzelf of in "het grote boek van de wereld" kon vinden. Hij nam dienst in het leger en kwam zo op verschillende plaatsen in midden Europa terecht. Later woonde hij een paar jaar in Parijs en in 1629 vertrok hij naar Nederland waar hij 20 jaar bleef terwijl hij aan zijn filosofische geschriften werkte. In 1649 ontving hij een uitnodiging van koninging Christina van Zweden. Maar tijdens het verblijf in dat land kreeg hij longontsteking en overleed hij in 1950. Descartes had de basis van de moderne filosofie gelegd. In de renaissance was de mens en de natuur opnieuw ontdekt. Daardoor ontstond er een behoefte om de eigentijdse ideeën in een samenhangend filosofisch systeem onder te brengen. De eerste grote systeembouwer was Descartes, Daarna kwamen Spinoza, en Leibniz, Locke en Berkely, Hume en Kant. Met een filosofisch systeem wordt bedoeld een systeem dat helemaal vanaf de grond is opgebouwd en en dat antwoord probeert te geven op alle belangrijke filosofische vraagstukken. In de oudheid waren Plato en Aristoteles de grote systeembouwers geweest. In de middeleeuwen had je Thomas van Aquino die een brug wilde leggen tussen tussen de filosofie van Aristoteles en de christelijke theologie. Toen kwam de renaissance met een wirwar van oude en nieuwe ideeën over natuur en wetenschap en over God en de mens. Pas in de 17de eeuw probeerde de filosofie de nieuwe ideeën in een geordend filosofisch systeem onder te brengen. De eerste die daartoe een poging deed was Descartes. Hij zette de toon voor iets wat voor de generaties na hem het belangrijkste filosofische project zou worden. Het project van Descartes en de volgende 150 jaar: - wat kunnen we weten, wat is de zekerheid van onze kennis - wat is de relatie tussen ziel en lichaam Deze vragen lagen in de tijd besloten. Wat het verkrijgen van absolute kennis betrof, gaven velen uitdrukking aan een totale filosofische scepsis (twijfel). Ze vonden dat de mens zich maar tevreden moest stellen met de gedachte dat hij niets wist. Maar Descartes legde zich daar niet bij neer. Als hij dat wel gedaan had dan zou hij geen echte filosoof zijn geweest. Net als Socrates die zich niet wilde neerleggen bij de scepsis van de Sofisten. De nieuwe natuurwetenschap had een methode ontwikkeld om die een zekere en exacte beschrijving van de natuurprocessen opleverde. Descartes moest zich wel afvragen of er voor filosofische beschouwingen ook niet zo'n zekere en exacte methode bestond. De nieuwe natuurwetenschap had ook de vraag opgeworpen wat de aard van de materie is, dus hoe de fysische processen in de natuur worden bepaald. De fysische wereld werd steeds mechanischer opgevat waardoor de vraag wat de relatie tussen ziel en lichaam was steeds belangrijker werd. Voor die tijd werd de ziel gezien als een soort levensgeest die door alle levende wezens stroomde. Volgens Aristoteles kon je dat niet zonder het lichaam voorstellen. Maar als het lichaam een mechanisch proces was dan kon de ziel daar geen deel van uitmaken. Wat was de ziel dan wel? En hoe kon het een mechanisch proces in werking stellen.Net als Plato dacht Descartes dat de ziel en lichaam scherp gescheiden waren. Maar hoe de ziel het lichaam beïnvloed en het lichaam de ziel daarop had Plato geen antwoord. In het boekje "Verhandeling over de methode" werpt Descartes de vraag op welke methode de filosoof moet gebruiken als hij een filosofisch probleem wil oplossen. - je mag iets pas als waarheid aannemen als het heel duidelijk en zeker is dat het waar is. - een samen gesteld probleem splits je zoveel mogelijk op in aparte problemen zodat het eenvoudige gedachten worden die je kan meten en wegen. - je kan van het enkele naar het samengestelde gaan Descartes wilde filosofische waarheden op dezelfde manier bewijzen als wiskundige stellingen. Hij wilde hetzelfde gereedschap gebruiken dat we gebruiken als we met getallen werken: het vermogen te denken, de rede. Hij vond kennis die we via de wiskunde en de getalsverhoudigen vergaren betrouwbaarder is dan kennis die we met onze zintuigen opdoen. Eerste zekerheid van Descartes: Descartes begon dat je overal aan moest twijfelen om van het begin af aan te kunnen beginnen. En hij constateerde dat dat het enigste zekere was: dat hij overal aan twijfelde. Maar als hij twijfelt dan staat het vast dat hij denkt. En als hij denkt dan moet het wel vast staan dat hij een denkend wezen is. Cogito, ergo sum: ik denk dus ik ben. Hij vond dat dat denkende ik reëler was dan de fysische wereld die we met onze zintuigen waarnemen. Tweede zekerheid van Descartes: Hij heeft een heldere duidelijke voorstelling van een volmaakt wezen. Die voorstelling heeft hij altijd gehad. en Descartes vindt het vanzelfsprekend dat een degelijke voorstelling niet van hem afkomstig is. De voorstelling van een volmaakt wezen kan niet komen van iets dat niet zelf volmaakt is. Dus moet die voorstelling van een volmaakt wezen afkomstig zijn. Of met andere woorden van God. Dat er een God is, is voor Descartes net zo vanzelfsprekend als het feit dat iemand die denkt een denkend ik is. Velen vinden dit het zwakste punt van Descartes. Derde zekerheid van Descartes: Alles wat we waarnemen kunnen droombeelden zijn. Maar ook de stoffelijke wereld heeft eigenschappen die we kunnen beredeneren.Dat zijn de eigenschappen die gemeten kunnen worden. Namelijk lengte, breedte en diepte. Zulke kwantitatieve eigenschappen zijn voor de rede net zo helder als en duidelijk als dat ik een denkend wezen ben. Kwalitatieve eigenschappen zoals kleur, geur en smaak zijn daarentegen verbonden aan ons zintuiglijke apparaat en geven eigenlijk geen beschrijving van de stoffelijke wereld. Descartes vond dat als de rede iets heel overtuigend en duidelijk erkent dan is dat een feit. Hij beroept zich op de goddelijke garantie dat datgene dat wij met onze rede erkennen, ook inderdaad met de werkelijkheid overeenkomt. Er zijn volgens Descartes dus twee substanties. De ene substantie is het denken oftewel de ziel, de andere substantie is de uitgebreidheid of de materie. De ziel is alleen bewust, die neemt geen plaats in de ruimte in en kan niet in steeds kleinere stukken verdeeld worden. De materie neemt wel plaats in de ruimte in en kan in steeds kleinere delen opgesplitst worden, maar ze is niet bewust. Volgens Descartes zijn beide substanties afkomstig van God, want alleen God bestaat onafhankelijk van iets anders. Ook al komen beide substanties van God, ze zijn beide onafhankelijk van elkaar. Het denken staat los van de materiele processen en de materiele processen opereren los van de gedachte. Hiermee werd de schepping in tweeën gedeeld: Descartes was een dualist. Descartes kwam tot de conclusie dat de mens een dubbel wezen is, dat zowel denkt als plaats in de ruimte inneemt. De mens heeft een ziel en een lichaam. Augustinus en Thomas van Aquino hadden ook al zoiets gezegd: de mens had een lichaam zoals dieren en een geest zoals engelen. Toch was er volgens Descartes een verbinding tussen ziel en lichaam. Als de ziel denkt dat het wil hardlopen dan gaat het lichaam hardlopen. Hij dacht dat zolang de ziel in het lichaam zit, deze door middel van een speciaal orgaan in de hersenen, de pijnappelklier, met het lichaam verbonden is. De ziel kan zo in verwarring worden gebracht door gevoelens en opwellingen van het lichaam. Maar de bedoeling is dat het verstand de controle overneemt. Want ook al heeft het lichaam buikpijn, de som van de hoeken van een driehoek blijft 180 graden. Ook al wordt het lichaam oud, 2 + 2 blijft 4 zolang het denkvermogen in stand blijft. Voor Descartes is de rede de echte ziel. Begeertes en haat zijn van het lichaam. In de tijd van Descartes was men in de ban van machines en uurwerken die schijnbaar vanzelf liepen. Daarom vergelijkt Descartes het menselijk lichaam met een automaat. Het lichaam is opgebouwd uit onderdelen zoals beenderen, spieren, zenuwen, slagaderen en aderen. Hij vond dat God makkelijk op basis van de wetten van de mechanica mensen of dieren lichamen kon maken. Tegenwoordig heeft met kunstmatige intelligentie die je het gevoel kunnen geven dat ze echt intelligent zijn. Descartes zou zich een ongeluk geschrokken zijn als hij dat was tegengekomen. Hij zou zijn gaan twijfelen of de menselijke rede wel zo vrij en zelfstandig was als hij dacht. Spinoza Descartes heeft veel invloed gehad. Het aller belangrijkste was misschien de betekenis die hij had voor de nederlander Baruch de Spinoza (1632-1677). Spinoza was lid van de joodse gemeenschap in Amsterdam maar werd in de ban gedaan en uitgestoten wegens ketterij. Er zijn maar weinig filosofen in de moderne tijd zo bespot en vervolgd vanwege hun ideeën als Spinoza.Er werd zelf een moord aanslag op hem gepleegd. De reden was dat hij de officiële godsdienst bekritiseerde. Hij vond het christendom en het jodendom verstarde dogma's en holle rituelen. Hij was de eerste die de bijbel op een historisch-kritische wijze opvatte. Hij verwierp het idee dat alles in de bijbel door God was geïnspireerd. Als we de bijbel lezen dan moeten we ons bewust zijn van de tijd waarin die is geschreven. De verkondiging van Jezus betekende een bevrijding uit het verstarde jodendom Maar ook het christendom verzandde in dogma's en holle rituelen. Hij ondervond veel weerstand terwijl hij degene was die zich sterk maakte voor vrijheid van meningsuiting en religieuze tolerantie. De tegenstand zorgde ervoor dat hij een teruggetrokken leven leidde dat helemaal gewijd was aan de filosofie. Om de kost te verdienen sleep hij optische glazen. Eén van de kernpunten van Spinoza was dat hij de dingen vanuit het perspectief van de eeuwigheid wilde bezien. Je bent een minuscuul deeltje van de hele levende natuur. Je maakt deel uit van een ongelooflijk groot geheel. Zowel in de ruimte als in de tijd. Hij was ook een pantheïst, in alles wat bestaat is God en God bevat alles wat bestaat. God is de wereld. Het belangrijkste boek van Spinoza is: Ethica, naar geometrische methode beschreven. In die tijd was ethica bij de filosofen de leer die ons vertelt hoe we moeten leven om een goed leven te leiden, net als in de tijd van Socrates en Aristoteles. Pas in onze tijd is ethiek gereduceerd tot een paar regels over hoe we moeten leven zonder andere mensen op de tenen te trappen. Als Spinoza het woord ethiek gebruikt dan kun je dat vertalen met levenskunst of moraal. Met de geometrische methode wordt de taal of de vorm bedoeld waarin de boodschap wordt gebracht. Descartes en Spinoza vallen onder dezelfde rationalistische traditie. Zoals Descartes de filosofische beschouwing wilde opbouwen uit alleen logische conclusies zo wil Spinoza aantonen hoezeer het leven van de mens bepaald wordt door de wetten van de natuur. We moeten ons daarom van onze gevoelens en affecties bevrijden. Alleen zo kan je gelukkig worden dacht Spinoza. De scheiding die Descartes gebruikt tussen de twee substanties ziel en materie accepteerde Spinoza niet. Alles wat bestaat, kan op een en hetzelfde worden teruggevoerd. Hij noemt dat ene gewoon substantie, soms noemt hij het God of natuur. Spinoza is een monist. Maar het verschil met Descartes is minder groot dan je denkt. Ook Descartes zegt dat alleen God op eigen kracht kan bestaan. (dus één). Het verschil treedt op als Spinoza God en de natuur op één lijn zet. Dan pas neemt hij afstand van Descartes en de joodse en christelijke opvatting. Met natuur of God bedoelt hij alles wat er is, het materiele en het geestelijke. Volgens Spinoza kennen wij God in twee verschijningsvormen. Hij noemt dat attributen en dat zijn het denken en de uitgebreidheid (materie) van Descartes. Alles wat in de natuur is, is dus denken of uitgebreidheid, zoals een bloem en een gedicht over een bloem, dat zijn verschillende modi. Een modus is een bepaalde manier waarop God of de natuur zich uit. De mens, een persoon, is ook een uiting van God of de natuur. God of de natuur denkt je gedachten en beweegt je lichaam. God of de wetten van de natuur bepalen wat je doet of denkt. God en de natuur zijn de interne oorzaak. Er is geen externe oorzaak, zoals een poppenspeler die aan touwtjes trekt. Alles gebeurt binnen de wetten van de natuur. De vrijheid van de mens valt binnen die wetten van de natuur, dat een leeuw een roofdier is valt binnen de wetten van de natuur. Alles wat er in de natuur gebeurt is noodzakelijk. Spinoza had een deterministische kijk op het leven. Net als de Stoicijnen. Daarom is is het zo belangrijk om alles wat er gebeurt met "stoicijnse kalmte" tegemoet te treden. De mensen moeten zich niet door hun gevoel laten meeslepen. Een mens is vrij als hij zijn aangeboren mogelijkheden vrij kan ontwikkelen. Maar je wordt wel bepaald door je interne aanleg en externe voorwaarden. Alleen God of de natuur vertegenwoordigen een vrije niet toevallige ontplooiing. Een mens kan streven naar vrijheid om zonder externe drang te kunnen leven. Maar hij zal nooit een vrije wil krijgen. We bepalen niet zelf wat er met ons lichaam gebeurt en kunnen ook niet kiezen wat we denken.. De mens heeft dus geen vrije ziel die in een mechanisch lichaam gevangen zit. Spinoza vond dat menselijke hartstochten, zoals eerzucht en begeerte, ons verhinderen om het ware geluk en echte harmonie te vinden. Maar als we inzien dat alles wat gebeurt noodzakelijk is, kunnen we een intuïtieve kennis van de natuur als geheel verwerven. We kunnen een punt bereiken waarop we loepzuiver ervaren dat alles met elkaar samenhangt, ja dat alles één is. Je moet alles dan in een totale blik omvatten. pa dan kun je het hoogste geluk en grootste gemoedsrust bereiken. Dan zie je volgens Spinoza alles "sub specie aeternitatis" wat betekent "alles zien vanuit het perspectief van de eeuwigheid". Descartes en Spinoza waren uitgesproken rationalisten. Terug naar top |