ladyLein startpagina
00. Start-filosofie
01. Inleiding
02. Einde van de mythen, Natuurfilosofen, Einde van het Lot
03. Sofisten, Socrates, Plato, Aristoteles
04. Hellenisme
05. De indo-europeanen, semieten en de vermenging
06. De middeleeuwen, Augustinus, Thomas van Aquino
07. Renaissance, Reformatie
08. Barok en rationalisme, Descartes, Spinoza
09. Empirisme, Locke, Hume, Berkeley
10. de Verlichting, Kant
11. Romantiek, Hegel, Kierkegaard
12. Naturalisme, Marx, Darwin, Freud
13. Schopenhauer, Nietzsche, Heidegger
14. Existentialisme, Sartre, Beauvoir
15. Twintigste eeuw
      

Romantiek

                                       Hegel, Kierkegaard

De romantiek is de laatste grote cultuurperiode in Europa. Hij duurde van eind 18de eeuw tot midden19de eeuw. Na 1850 kan je niet meer spreken van complete perioden die zowel literatuur, filosofie, kunst, wetenschap en muziek omvatten.

Romantiek

De romantiek ontstond in Duitsland als reactie op de verheerlijking van de rede. Na Kant en zijn koele rede kwamen gevoel, fantasie, beleving en verlangen als nieuwe trefwoorden.
Rousseau uit de verlichting had ook gewezen op het gevoel, maar meer als kritiek op de eenzijdigheid van de rede. In de romantiek werd het gevoel de hoofdstroom.

Veel romantici vonden zich toch een erfgenaam van Kant ondanks Kant's zijn rede, omdat Kant ook had vastgesteld dat onze kennis van "das Ding an sich" beperkt is. En ook had Kant gewezen op hoe belangrijk de bijdrage van het "ik" is voor onze kennis. Dat gaf de individuele mens een vrijbrief voor de eigen vertolking van het bestaan. De romantici hadden daardoor een flinke zelfverheerlijking.

Ook het kunstzinnige genie werd opgewaardeerd. Beethoven (1770-1827) was een vrije componist met zijn romantische Mondscheinsonate en zijn dramatische vijfde symfonie. Bach en Händel uit de barok componeerden ter ere van God en volgens strikte regels.

Er zijn overeenkomsten tussen de renaissance en de romantiek. De humanisten van de renaissance waren ook individualisten. Een belangrijke overeenkomst was het belang dat men aan kunst hechtte. Kant had ontdekt dat als we ons overleveren aan het beleven van een kunstwerk, dat je dan dichter bij de ervaring van "das Ding an sich" komt. De romantici vonden daardoor dat een kunstenaar iets kan uitdrukken wat een filosoof niet kan. Kant vond dat dat een kunstenaar ongehinderd met zijn vermogen tot inzicht kan spelen. Romantici vonden dat kunst ons dichter bij het onuitsprekelijke brengt. Kunstenaars scheppen net als God.

De duitse dichter Schiller (1759-1805) vond dat het werk van de kunstenaar een soort spel is. Als mensen dat spel spelen dan zijn ze vrij omdat ze dan hun eigen wetten maken.

De jong overleden Novalis (1772-1801) zei dat de wereld een droom wordt en de droom de werkelijkheid. Hij schreef een roman over de middeleeuwen met de titel Heinrich von Ofterdingen, waarin Heinrich op zoek is naar een blauwe bloem die hij in een droom heeft gezien en waar hij sindsdien naar verlangt. De geliefde van Novalis heette Sofie en stierf toen ze 15 jaar was. Hij bleef zijn hele leven van haar houden.

De engelse romanticus Coleridge (1772-1834) schreef: What if you slept? And what if, in your sleep, you dreamed? And what, in your dream, you went to heaven and plucked a strange and beautiful flower? And what if, when you awoke, you had the flower in your hand? Ah, what then?
Het verlangen naar iets verafs en onbereikbaars, of naar een voorbije tijd, was kenmerkend voor de romantici. Ook verlangden ze naar andere culturen en het mystieke.

De eerste romantici waren rond 1800 een jaar of twintig. Studenten in steden, hoewel hun studie vaak niet veel voorstelde. Maar je kan de romantiek daarom het eerste jongeren protest in Europa noemen. Ze waren anti-burgerlijk en vonden politiebeambten of hospita's kleinburgelijk of zelfs vijanden. Ze vertoonden veel overeenkomsten met de hippies van 150 jaar later. Ze vonden het de plicht van de romantici om het leven te beleven of zich ervan weg te dromen. Om de alledaagse dingen moesten de kleinburgelijke lieden zich maar bekommeren.

Zweverige verliefdheden waren kenmerkend voor de romantiek. Veel jonge romantici stierven aan tuberculose of pleegden zelfmoord. Degenen die wel oud werden waren na hun 30ste geen romanticus meer.

De onbereikbare liefde werd al door Goethe (1749-1832) geïntroduceerd in zijn briefroman "Die Leiden des jungen Werthers" dat in 1774 verscheen. Aan het eind schiet Werther zichzelf dood omdat hij degene van wie hij houdt niet kan krijgen. Omdat het aantal zelfmoorden na publicatie van het boek toenam is het boek een poos verboden geweest. Het was dus niet ongevaarlijk om een romanticus te zijn, er warenheftige gevoelens in het spel.

Maar romantiek was ook verlangen naar natuur en natuurmystiek, geuit in landschapsschilderingen. Rousseau's uitdrukking "terug naar de natuur" kreeg pas in de romantiek zijn zijn volgelingen. De romantiek was een reactie op het mechanische universum van de verlichting. De romantiek hield een renaissance van het oude kosmische bewustzijn in. Ze beschouwden de natuur als één geheel, ze waren pantheïsten. Descartes, Hume en Kant makten onderscheid tussen het beseffende "ik" en de natuur "op zich". De romantici vonden de natuur één groot "ik".  Ze gebruikten ook de uitdrukking wereldziel of wereldgeest.

De meest toonaangevende filosoof van de romantiek was Schelling (1775-1854). Hij probeerde de scheiding tussen geest en materie op te heffen. De hele natuur, zowel de menselijke ziel als de fysieke werkelijkheid, was een uitdrukking van die ene God of wereldgeest. Materie is sluimerende intelligentie. De wereldgeest zie je in de natuur maar ook in het menselijke bewustzijn.nbsp;
Daarom kon Novalis zeggen "de geheimzinnige weg voert naar binnen". De mens draagt het hele universum in zich en daarom kan je de geheimen van de wereld het beste ervaren door in jezelf te treden.
Schelling zag de natuur als een organisme dat zich ontwikkelt: van levenloze stenen naar gecompliceerde levensvormen. De romantische natuurfilosofie leek op die van Aristoteles, die de natuurprocessen als iets organisch zag in tegenstelling tot de mechanische materialisten.
Herder (1744-1803) was een geschiedfilosoof en had een dynamische visie o de geschiedenis. Hij zag de geschiedenis als een proces. De verlichtingsfilosofen hadden een statisch beeld van de geschiedenis en voor hen bestond er alleen een algemeen geldende rede. Herder zag dat iedere periode in de geschiedenis zijn eigen waarde had. Zo ook heeft ieder volk zijn eigen aard en cultuur. Je verplaatsen in de aard en cultuur van de ander is nu bij na vanzelfsprekend, in de romantiek was dat iets nieuws.
De romantiek was ook belangrijk voor het eigen identiteitsgevoel van de verschillende naties, zoals de strijd om nationale zelfstandigheid, oa Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783), de eerste Nederlandse grondwet (1798).

Men onderscheidt twee vormen van romantiek
- De universele romantiek: de natuur, de wereldziel en de kunstenaar. Die bloeide als eerste op in de stad Jena (oost Duitsland) rond 1800
- De nationale romantiek: geschiedenis, taal, aard en cultuur van een volk. Die kwam iets later tot bloei, vooral in Heidelberg (west Duisland).
Zeg mij waar je woont en ik zal zeggen wie je bent.
Overeenkomst tussen beide was het trefwoord organisme. Zowel een plant, de natuur, als een volk, een taal of een gedicht werden als een organisme beschouwd. De wereldgeest was in de natuur en in een volk en in de kunst aanwezig.

Herder verzamelde volksliedjes. In Heidelberg ging men volksliedjes en volkssprookjes verzamelen. Vrouwen uit de hogere kringen verzamelden volkssprookjes en stuurden ze naar de duitse gebroeders Grimm, Jacob (1785-1863) en Wilhelm (1786-1859), zoals  Sneeuwitje, Roodkapje, Assepoester, Hans en Grietje. 
Vanaf ongeveer 1850 werden ook de mythen en godenliederen uit de heidense tijd ontdekt.
Men probeerde een brug te slaan tussen volksmuziek (leeft in een volk) en kunstmuziek (gecomponeerd door een bepaald persoon, bv Beethoven) door ze beiden te combineren. Zo ook met sprookjes. Kunstsprookjes werden bv door de deense Hans Christian Andersen (1805-1875) geschreven terwijl de sprookjes van Grimm uit het volk voortkomen. Sprookjes waren het literaire ideaal voor de romantici,  (zoals de sprookjes geschreven door de duitser Hoffmann) zoals het theater de kunstvorm van de barok was. In sprookjes kon de schrijver voor God spelen in een zelfgeschapen wereld.
Romantische ironie is als de schrijver de illusie doorbreekt, bv door een verhaalpersoon te laten zeggen "men sterft niet halverwege de vijfde acte". (Uitspraak van een persoon in het toneelstuk Peer Gynt van Ibsen.)

Hegel

Hegel (1770-1831) is de eerste filosoof die de filosofie probeerde te redden nadat de romantiek alles vergeestelijkt had. Hij was in Stuttgard geboren. Vanaf 1799 werkte hij in Jena samen met Schelling, in de periode dat de romantische periode haar meest explosieve bloei beleefde. Daarna ging hij naar Heidelberg en waar hij professor werd in de tijd dat die stad het middelpunt was van de nationale romantiek. Toen hij in 1831 stierf had het "hegelianisme" al op bijna alle universiteiten in Duitsland veel aanhang gekregen.

Hegel wist de verschillende ideeën die tijdens de romantiek waren ontstaan te verenigen en verder te ontwikkelen. Hegel noemde de wereldgeest of wereldrede dat wat alle mensen samen uiten, want alleen de mens bezit Geest. Via die uitingen kan de wereldgeest een weg door de geschiedenis gaan. De wereldgeest is volgens Hegel het leven, de ideeën en de culturen van de mensen. Hierdoor wordt de wereldgeest minder sprookjesachtig en minder mystiek. Hegel vond "de waarheid is subjectief". Daarmee verwierp hij de gedachte dat er een waarheid bestaat die boven of buiten de menselijke rede ligt. Alle kennis is menselijke kennis, vond hij.

Hegel ontwikkelde niet zozeer een filosofie maar meer een methode om de loop van de geschiedenis onder de loep te nemen. Alle filosofen voor Hegel probeerden eeuwige criteria vast te stellen voor wat een mens van de wereld kan weten. Ze onderzochten wat de basis is van de menselijke kennis. Volgens Hegel was dat niet mogelijk. De basis voor de menselijke kennis verschilde van generatie tot generatie. Het enige wat de filosoof houvast geeft is de geschiedenis. Wat vroeger logisch en goed leek kan nu dwaas en fout gevonden worden. Door wat men vroeger allemaal bedacht heeft vandaar uit gaat men nieuwe dingen bedenken. Filosofische beschouwingen zijn ook een dynamisch proces en niet statisch. De "waarheid" is het proces. Beoordeling van een filosofie moet je doen gezien in het historisch perspectief van de tijd waarin die filosofie zich ontwikkelde. De wereldgeest wordt steeds breder bewust. Er komt steeds meer kennis bij. De mensheid ontwikkelt een steeds grotere rationaliteit en een steeds grotere vrijheid. Ondanks al haar kronkels gaat de historische ontwikkeling vooruit. De geschiedenis is zelfoverschrijvend en doelgericht.

Die ontwikkeling gaat steeds op dezelfde manier. Er ontstaat een idee. Daarop komt een ander idee dat het eerste idee tegenspreekt. Dat geeft een spanning. Dan komt er eenderde idee dat uit beide ideeën het beste neemt. Dat lost de spanning op. Hegel noemt dat een dialectische ontwikkeling
Het eerste idee noemt Hegel een positie of these. Bv de Eleaten stelden dat niets echt verandert dus dat je niet op je zintuigen kan vertrouwen.
Het tegen idee noemt Hegel een negatie of antithese. Heraclitus zei dat alles stroomt en dat je wel op je zintuigen kan vertrouwen.
Het derde idee noemt Hegel de negatie van de negatie of synthese. Empedocles zei dat het klopte dat niets echt verandert maar dat Heraclitus gelijk had dat je wel op je zintuigen kan vertrouwen. De grondstof (atomen) zelf verandert niet, maar de samenstelling (moleculen) wel, dus hadden ze beide een beetje gelijk.
Deze drie beschouwingen samen wordt een triade genoemd.
Voorbeeld 2:
These: het rationalisme (kennis komt van je denken) van Descartes.
Antithese: het empirisme (kennis komt van je zintuigen) van Hume.
Synthese: De filosofie van Kant. De rationalisten hadden voor een deel gelijk: je moet wel nadenken, maar ook voor een deel ongelijk: ook de rede is een gekleurde bril. En de empiristen hadden voor een deel gelijk: zonder zintuigen heb je geen contact met de realiteit en geen informatie waar je over moet nadenken, en voor een deel ongelijk: de zintuigen kunnen ook gekleurde informatie geven.

De synthese van Kant werd nu het nieuwe begin van de volgende triade.

De dialectiek van Hegel wordt ook buiten de filosofie beoefend. Zet een socialist en een liberaal bij elkaar om een probleem op te lossen en je krijgt twee verschillende denkwijzen. Beiden hebben voor een deel gelijk. Het beste van beide argumenten zullen overeind blijven. Maar midden in de discussie is dat nog niet duidelijk. De geschiedenis toont uiteindelijk aan wat wel goed was en wat fout was. "Wat redelijk is, dat is werkelijk". Dus "wat blijft bestaan is juist gebleken", of "wat juist is blijft bestaan". Bv vroeger waren er mensen die vonden dat vrouwen gelijke rechten moesten hebben en er waren mensen die daar tegen waren. Achteraf is gebleken dat degene die vonden dat vrouwen gelijke rechten moeten hebben gelijk hadden.

Het stellen van een these, bv "vrouwen zijn niet gelijk" roept een antithese op "vrouwen zijn wel gelijk". Doordat er steeds harder geroepen werd dat vrouwen niet gelijk waren kwam de vrouwen emancipatie juist in een stroom versnelling. Hoe extremer de tegenstanders hoe sterker de reactie die ze oproepen.

Ook in een filosofie werkt dat zo. Als je nadenkt over het begrip "zijn" dan moet je ook nadenken over het begrip "niet zijn". Nu ben je er maar eerst was je er niet en straks ben je er ook niet meer. De spanning tussen "zijn" en "niet zijn" wordt opgeheven door "worden". Als iets wordt dan is het zowel niet als wel.
De rede van Hegel is daarom een dynamische rede. Omdat de werkelijkheid door tegenstrijdigheden wordt beheerst moet ook een beschrijving van de werkelijkheid tegenstrijdigheden bevatten. Bijvoorbeeld: De deense atoomfysicus Niels Bohr had een hoefijzer boven zijn deur hangen. Hij kreeg de vraag "jij gelooft toch niet in die dingen?", en hij antwoordde "nee, maar ik heb gehoord dat het toch werkt".
Niels Bohr vond ook dat er twee soorten waarheden zijn: De oppervlakkige waarheden, waarvan het tegendeel duidelijk onwaar is. En de diepere waarheden, waarvan het tegendeel even waar is, bijvoorbeeld de ene keer vind je het leven kort en een andere keer vind je het leven lang.
Een dialectische spanning kan een spontane handeling uitlokken die tot plotselinge verandering leidt. Bijvoorbeeld een meisje dat iedere dag tegen haar moeder zegt "ja mama, goed mama, ik zal het meteen doen mama".Op den duur gaat het irriteren dat de dochter altijd zo gehoorzaam is. Tenslotte roept de moeder uit: "wees toch niet altijd zo gehoorzaam ! ! ! ". En de dochter zegt "goed mama, ik zal ongehoorzaam zijn". De moeder krijgt dan de neiging om de dochter een tik te geven, de verandering.

Hegels filosofie was de negatie of tegenstelling van de romantici die individualisten waren en zeiden "de geheimzinnige weg voert naar binnen". Hegel hechtte waarde aan wat hij objectieve machten noemde: gezin en staat. Hij vond het individu een organisch deel van het geheel. De rede of wereldgeest werd zichtbaar in het samenspel tussen mensen. Rede komt door de taal tot uiting. Een individu komt bij zijn geboorte in een taal terecht. De taal kan zich prima redden zonder meneer X, maar meneer X kan zich niet redden zonder taal. Niet het individu bepaalt de taal maar de taal bepaalt het individu. Zo komt een individu ook in een historische situatie terecht. Je kan je niet terugtrekken uit de maatschappij en jezelf gaan zoeken. 
Alleen de wereldgeest kan zichzelf vinden. Hegel bedoelt dan dat de wereldgeest zich ontplooit, en dat in drie stadia.
1- de wereldgeest ontplooit zich in het individu, de subjectieve geest.
2- in het gezin, maatschappij en staat, het samenspel tussen mensen, bereikt de wereldgeest een hogere ontplooiing, de objectieve geest.
3- in kunst, religie en filosofie bereikt de geest de hoogste vorm van ontplooiing of zelfkennis, de spiegel van de wereldgeest, de absolute geest. |
Hegel was geïnteresseerd in de grote lijnen van de geschiedenis.

Kierkegaard

De deense Kierkegaard vond dat we niet alleen maar kinderen van onze tijd zijn, maar ook iedereen is een uniek individu. Hij vond dat de eenheidsfilosofie van de romantici en het historicisme van Hegel ieders individuele verantwoordelijkheid voor het eigen leven had verdrongen.

Søren Kierkegaard (1813-1855) kreeg van zijn vader een strenge opvoeding en erfde hij zijn religieuze zwaarmoedigheid. "Heel Europa is op weg naar een bankroet" vond Kierkegaard, omdat er geen hartstocht en betrokkenheid meer was. Hij reageerde fel op de passiviteit binnen de kerk, dat wat wij zondag-christendom noemen. Kierkegaard vond dat de meeste mensen berekend met het geloof omgingen. Maar Kierkegaard vond dat dat geloof een beetje kan. Jezus is weer uit de dood opgestaan of niet, maar niet een beetje. Dus als je gelooft van wel dan moet je er ook naar leven. Kierkegaard vond dat verstand en religie water en vuur waren. Alleen denken dat het christendom waar is is niet voldoende. Als je gelooft dan moet je in de voetstappen van Jezus treden.

Kierkegaard had drie begrippen: 
1- existentie van de enkeling
2- subjectieve waarheid
3- begrijpen is geen geloven

1- Kierkegaard vond dat de objectieve waarheden van Hegel niet belangrijk waren voor de individuele mens. Ipv het vinden van DE Waarheid vond Kierkegaard het belangrijker om de waarheden te vinden die belangrijk zijn voor het individu. Het is belangrijk om de "waarheid  voor mij" te vinden. Zo plaatste hij het individu, de enkeling, tegenover het systeem. Kierkegaard vond dat Hegel vergeten was dat hij zelf een mens was. Kierkegaard vond het niet belangrijk wat een mens is (algemeen), alleen de existentie van de enkeling is interessant. En de mens ervaart zijn eigen existentie niet achter zijn bureau. Pas wanneer de mens handelt en vooral wanneer hij keuzes maakt, dan neemt hij stelling ten aanzien van zijn eigen existentie. Boeddha ging ook uit van de existentie van de mens. Een monnik vond dat Boeddha onduidelijk antwoord gaf op vraag wat de mens is. Maar iemand die gewond is door een giftige pijl zou niet uit theoretische belangstelling willen weten waar de pijl van gemaakt was, wat voor gif erop zat en vanuit welke hoek hij beschoten is. Hij zou willen dat iemand de pijl eruit trekt en zijn wond behandelt, dat is van existentieel belang voor hem. Zowel Boeddha als Kierkegaard vonden dat het leven kort is en dan ga je niet van achter je bureau de natuur van de wereldgeest bestuderen.

2 -Kierkegaard zei dat de waarheid subjectief is. Hij bedoelde daarmee dat de werkelijke belangrijke waarheden persoonlijk zijn. Als je in het water valt is het niet theoretisch interessant of er krokodillen in het water zitten, maar is dat een kwestie van leven of dood. Er is verschil tussen de filosofische theoretische vraag of iemand zijn individuele opstelling. Bij vragen als "bestaat God" staat ieder individu er alleen voor. Ook kunnen we ons er alleen via het geloof mee bezig houden. Dingen die we met ons verstand kunnen weten zijn volgens Kierkegaard volkomen onbelangrijk. 8 + 4 = 12. Daar kunnen we absoluut zeker van zijn. Het is een voorbeeld van een waarheid die je kunt beredeneren. Maar moeten we dat ook in ons avondgebed betrekken of over nadenken als we aan het sterven zijn? Het is wel objectief algemeen waar maar niet interessant voor de enkeling.

3- Of iemand je vergeeft als je iets fout hebt gedaan of dat de ander van je houdt dat kun je niet weten, alleen maar geloven of hopen. Bij de eerste kus denk je niet aan de wet van oorzaak en gevolg of aan de aanschouwingsvormen. 
Geloven is belangrijk voor religie. Als je God objectief kan begrijpen, dan geloof je niet meer. Als je je tevreden stelt met verstandelijke Godsbewijzen dat geloof je niet meer, dan verlies je de religieuze oprechtheid. Bij religie gaat het er niet om of het objectief waar is maar of het voor mij waar is. In de middeleeuwen hadden ze de spreuk: "credo quia absurdum", dat betekent: " ik geloof omdat het strijdig is met het verstand".

Kierkegaard vond ook dat in de moderne stadsmaatschappij mensen publiek en openbaarheid waren geworden met vrijblijvend geklets zonder diepgang en hartstocht. Als er toen barbiepoppen waren geweest dan had Kierkegaard gevonden dat mensen barbiepoppen waren geworden.

Kierkegaard stelde dat er drie levenshoudingen of stadia waren.
1- Esthetische stadium: iets is leuk of saai, genot
2- Ethische stadium: iets is goed of fout, verstand
3- het religieuze stadium: in handen van de levende God

1- Esthetische stadium: leeft van dag tot dag en zoekt genotsbevrediging, leeft in de wereld van de zintuigen en is een speelbal van zijn eigen lusten en stemmingen. Ook de romantici zaten in dit stadium, ze vonden het leven een spel. Stelt zich beschouwend op bij verdriet en lijden. Vaak last van angst en leegheid. Bij angst zit je in een "existentiële situatie" en heb je de keuze om een sprong naar een hoger stadium te maken. Die sprong is helemaal of niet. Niemand kan die sprong maken, je moet er zelf voor kiezen. Die keuze komt van binnenuit.

2- Ethische stadium: ernst en consequente keuzes volgens morele maatstaf. Men probeert volgens de zedelijke wet te leven. Het gaat er niet om wat je goed en fout vindt maar dat je stelling neemt ten opzichte van wat goed en fout is. Maar ook plichtsmensen worden moe van het voortdurende en nauwgezette plichtsbesef. Sommige mensen vallen terug tot het spelende leven in het esthetische stadium, andere maken de sprong naar het religieuze stadium.

3- Religieuze stadium: het geloof kiezen boven het genot en de plichten. In dit stadium vindt de mens verzoening.

Terug naar top