ladyLein startpagina
00. Start-filosofie
01. Inleiding
02. Einde van de mythen, Natuurfilosofen, Einde van het Lot
03. Sofisten, Socrates, Plato, Aristoteles
04. Hellenisme
05. De indo-europeanen, semieten en de vermenging
06. De middeleeuwen, Augustinus, Thomas van Aquino
07. Renaissance, Reformatie
08. Barok en rationalisme, Descartes, Spinoza
09. Empirisme, Locke, Hume, Berkeley
10. de Verlichting, Kant
11. Romantiek, Hegel, Kierkegaard
12. Naturalisme, Marx, Darwin, Freud
13. Schopenhauer, Nietzsche, Heidegger
14. Existentialisme, Sartre, Beauvoir
15. Twintigste eeuw
      

Sofisten

                                       Socrates , Plato en Aristoteles

Sofisten

Het filosofische project van de Sofisten:
De mensen onderwijzen.

Wie zijn de Sofisten
Vanaf 450 voor Chr. werd Athene het culturele centrum van de Griekse wereld.
De natuurfilosofen van hiervoor waren in de eerste plaats natuuronderzoekers. Ze nemen in de geschiedenis van de wetenschap een belangrijke plaats in. In Athene kwam de belangstelling voor de mens en de plaats van de mens in de maatschappij centraler te staan. Er ontwikkelde zich in Athene een democratische volksvertegenwoordiging. Voorwaarde voor de democratie was dat het volk het nodige onderwijs kreeg. Er kwamen rondtrekkende leraren en filosofen die leefden van het onderwijzen van de burgers. Zij noemden zich sofisten. 
Sofist betekent geleerd of deskundig persoon.
Ze stelden zich net, als de natuurfilosofen, kritisch op ten aanzien van de mythen. De mens kan geen vaststaande antwoorden vinden op de raadselen van van de natuur en het universum, stelden ze. Zo'n standpunt wordt scepsis genoemd.

De sofist Protagoras (487-420 v Chr.) zei: de mens is de maat van alle dingen. Dat was juist en verkeerd is, goed en slecht,  moet naar de menselijke behoefte beoordeeld worden.
De sofisten hadden door hun reizen veel vormen van bestuur gezien. Daarom riepen ze in Athene de discussie op over "wat door de natuur was bepaald" en "wat door de maatschappij was gemaakt" Zo legden ze de basis voor een maatschappijkritiek in de stadstaat Athene. 
Zo was een uitdrukking als natuurlijke preutsheid niet voldoende. Want als het natuurlijk is dan moet het aangeboren zijn. Maar iemand die veel gereisd heeft weet dat het niet aangeboren is om bang te zijn om je naakt te laten zien. Het is dus een gewoonte van de maatschappij.

De sofisten hielden zich minder met de natuur bezig maar gingen zich bezig houden met de mens en de maatschappij. De sofisten vonden dat wat goed en fout is afhangt van de stadstaat of generatie.

Socrates

Het filosofische project van Socrates:
Socrates zocht een onwrikbare basis voor onze kennis. Volgens hem zat deze basis in het menselijk denken. Hij was dus een uitgesproken rationalist.

Verschil met de sofisten
Socrates hield zich, net als de sofisten, meer bezig met de mens en de maatschappij en minder met de natuur. Alleen vond hij niet dat wat goed en fout is door de maatschappij of generatie bepaald werd. Volgens Socrates bestonden er eeuwige, tijdloze, plaatsonafhankelijke regels voor wat goed of fout is.

Wie was Socrates 
Hij leefde van 470-399 v Chr. Hij was geboren en leefde in Athene. Hij heeft niets opgeschreven maar is één van degene die de europese manier van denken het meest hebben beïnvloed. Hij praatte met de mensen op straat en was vaak diep in gedachten verzonken. Hij was raadselachtig en dubbelzinnig, daardoor konden heel verschillende richtingen hem voor hun denkbeelden gebruiken. Plato heeft veel geschreven: dialogen waarin hij Socrates laat spreken. Dus het is niet duidelijk wat van Socrates en wat van Plato is.

De kunst van het spreken.
Socrates was niet aan het onderwijzen, hij probeerde mensen zelf te laten nadenken. Hij stelde vragen en hield zixh van de domme. Maar hij wist altijd zijn gesprekspartner klem te zetten zodat deze inzag waar de zwakke plekken zaten in zijn redeneringen. De moeder van Socrates was vroedvrouw. Hij vergeleek zijn eigen werk met dat van een vroedvrouw: zoals de vroedvrouw niet zelf het kind baart maar alleen helpt zo hielp Socrates bij het "baren van inzicht" bij de mensen. Inzicht kan niet door anderen worden opgelegd, dat moet van binnen uit komen. Socrates hielp alleen maar. Als een mens zijn verstand gebruikt haalt hij iets uit zichzelf. Socrates deed alsof hij dom was en de ander moest daardoor zijn verstand gebruiken. Dat Socrates deed alsof hij dom was heet: socratische ironie.
Hij noemde Athene een traag paard en zichzelf de horzel dat het wakker probeert te maken. Na verloop van tijd werd hij dan ook vervelend en irritant gevonden.

Een goddelijke stem
Socrates viel mensen niet lastig om ze te plagen. iets in hem liet hem geen keuze: er zat een goddelijke stem in hem, zei hij. Hij weigerde politieke tegenstanders aan te geven en protesteerde tegen ter dood veroordelingen. Dat kostte hem ten slotte zijn leven. Hij werd beschuldigd van het invoeren van nieuwe goden en van het misleiden van de jeugd. Met een krappe meerderheid werd hij door een jury van 500 leden schuldig bevonden. Hij vroeg geen gratie aan. Hij achtte zijn eigen geweten en de waarheid hoger dan zijn leven. Hij moest de gifbeker drinken.

Socrates deed net als Jesus: beide waren raadselachtige personen die niets opschreven, beide meenden dat ze spraken namens iets dat groter was dan hun zelf, beide spraken met het volk, beide werden door de machthebbers als irritant beschouwd, beide kwamen op voor onrechtvaardigheid en waren tegen machtsmisbruik. Ze hadden beide gratie kunnen vragen maar beide vonden dat ze een roeping hadden die ze af moesten maken. De overeenkomst tussen beide is dat ze een boodschap hadden die niet van hun persoonlijke moed kan worden onderscheiden.

Een joker in Athene
Socrates vroeg geen geld voor zijn onderwijs en noemde zich geen sofist. Een sofist denkt dat hij wat weet, een filosoof weet dat hij juist heel weinig weet en probeert meer te weten te komen. 
Filosoof betekent iemand die naar inzicht streeft.
Socrates zei dat hij maar één ding wist: dat was dat hij niets wist.
Mensen weten op een aantal zaken het antwoord niet. Ze kunnen op twee manieren reageren: 
doen alsof ze alles weten (de rode kaarten)
of onverschillig worden. (de zwarte kaarten)
Een filosoof is geen van beide en durft te zeggen "dat weet ik niet" (de joker) en blijft zoeken naar antwoorden.

Het juiste inzicht leidt tot juist handelen
Socrates dacht dat hij een goddelijke stem in zich had en dat dat "geweten"hem vertelde wat juist was.
Socrates dacht: "hij die weet wat goed is, zal ook het goede doen"  
Het juiste inzicht leidt tot juist handelen. En alleen hij die juist doet wordt een echt mens.
Socrates vond, in tegenstelling tot de sofisten, dat het vermogen om onderscheidt te maken tussen goed en fout in de rede en niet in de maatschappij besloten ligt.
Volgens Socrates werden mensen die beter weten maar er niet naar handelen niet gelukkig.
Volgens Socrates hadden edelmannen en slaven evenveel verstand.

Uit Poeh en de filosofen: Socrates zei: "liefde heeft geen ouders" 

Plato

Het filosofische project van Plato:
Plato hield zich bezig met het eeuwige en onveranderlijke aan de ene kant en "wat stroomt" aan de andere kant. Net als de natuurfilosofen hield hij zich bezig met het eeuwige en het stromende de natuur en net zoals Socrates met het eeuwige en het stromende in de mens en de maatschappij. Hij probeerde vat te krijgen op een eigen "werkelijkheid" die eeuwig en onveranderlijk is.
Wat tijdelijk is (de mooiste van het jaar, het goedkoopste product X) vinden filosofen niet interessant. Ze zoeken naar wat eeuwig "waar", eeuwig "mooi" en eeuwig "goed" is.

Wie was Plato
Plato leefde 427-347 voor Chr. Hij was leerling van Socrates. Hij was 29 jaar toen Socrates de gifbeker moest drinken. Plato schreef op wat Socrates tegen de jury had gezegd, zijn verdedigingsrede. Plato schreef ook nog brieven en dialogen. Deze zijn bewaard gebleven omdat Plato een eigen school oprichtte. Dit was op een plek die naar de legendarische held Akadèmos was genoemd. De school van Plato kreeg daarom de naam Academie. Daarna werd academie als onderwijsinstelling een begrip. Ook op Plato zijn Academie was het levende gesprek de onderwijsvorm. Daarom gebruikte Plato het dialoog ook als schriftelijke vorm.

Plato zag door de dood van Socrates dat er verschil was tussen de feitelijke situatie in de maatschappij en dat wat waar of ideaal is.

De ideeënwereld 
Alles wat "stroomt" is vergankelijk. Volgens Plato is er geen onvergankelijke basisstof. Alles wat stoffelijk is wordt aangevreten door de tijd. Maar alles wordt gevormd door een tijdloze vorm, die eeuwig en onveranderlijk is. Alle paarden zien er verschillend uit maar het idee paard is altijd hetzelfde. Het idee is een geestelijk of abstract model. 
De natuurfilosofen hadden geen antwoord op de vraag waarom de deeltjes van een paard eeuwen later weer een paard worden, of een olifant of een krokodil. Volgens Plato konden die deeltjes geen krokofant of olidil worden omdat dat idee niet bestaat. Volgens Plato moest er achter de zintuiglijke wereld een eigen werkelijke wereld bestaan, hij noemde dit de ideeënwereld. 

Absolute zekerheid
Volgens Plato kunnen we over de zintuiglijke wereld slecht vage opvattingen of vermoedens hebben. Absolute zekerheid kunnen we alleen krijgen over dingen die we met ons verstand herkennen. Als je aan verschillende mensen vraagt wat de mooiste kleur is dan kunnen ze allemaal wat anders zeggen. Maar op de vraag hoeveel 8x3 is geven ze hetzelfde antwoord.

Een onsterfelijke ziel 
Volgens Plato bestaan mensen ook uit twee delen: de vergankelijke lichaam en een onsterfelijke ziel waar het verstand zetelt. Juist omdat de ziel niet materieel is kan hij in de ideeënwereld kijken. En Plato denkt dat de ziel al bestond voordat deze in het lichaam kwam, namelijk in de ideeënwereld. Als de ziel in het lichaam komt is het alles vergeten. Door een paard te zien krijgt de ziel weer herinneringen aan de ideeënwereld. De ziel gaat de materiele vormen als onvolmaakt ervaren. Daardoor gaat de ziel weer terug verlangen naar zijn eigenlijke oorsprong. Plato noemt dit verlangen Eros, wat liefde betekent.
De materiele vorm wordt als een schaduw, vaag en onduidelijk. De meeste mensen zijn tevreden met die schaduwvormen en vragen zich niet af waardoor die schaduwen worden veroorzaakt. Ze denken dat de schaduwen het enigste is dat er bestaat en ze zijn zo de onsterfelijkheid van hun ziel vergeten.

De gelijkenis van de grot
Stel er zitten mensen in een grot met hun rug nar de opening. Achter hun zijn wezens die figuren omhoog houden. Daarachter is een vuur. Door dat vuur komen de schaduwen van de figuren op de wand waar de mensen naar kijken. Ze zitten hun hele leven al zo dus ze denken dat de schaduwen het enige is dat bestaat. Eentje komt op het idee om zich om te draaien. Dan wordt hij eerst verblind door het vuur. Als hij aan dat felle licht is gewend ziet hij de figuren, maar ook de uitgang van de grot. Dan gaat hij naar buiten. Weer wordt hij verblind maar als hij daaraan gewend is ziet hij echte dieren en  bloemen e.d  Ze zijn heel mooi en scherp vergeleken met de schaduwen in de grot. Hij kan weglopen de natuur in maar hij denkt aan de anderen in de grot en keert terug. De anderen geloven hem niet als hij ze vertelt dat er meer is en dat dat ook nog mooier is.  Uiteindelijk vermoorden ze hem.
Dat laatste van een verwijzing naar Socrates door Plato. Plato wilde ook niet zeggen dat alles donker en triest is. maar wel dat de ideeën veel helderder zijn. Het beeld van een mooi meisje is niet triest en somber maar het echte meisje is veel boeiender.

De filosofiestaat
De gelijkenis van de grot van Plato staat in de dialoog: "de staat". Daarin schetst Plato ook een beeld van "de ideale staat", een denkbeeldige utopische voorbeeldstaat. De staat moest volgens Plato door filosofen geregeerd worden.
Hij vindt dat vanwege hoe de individuele mens is opgebouwd.
Lichaam hoofd borst onderlijf
Ziel verstand wil begeerte
Deugd wijsheid moed matigheid
Staat bestuurders soldaten werkenden

Het verstand moet leiden tot wijsheid, de wil moet moed tonen en de begeerte moet worden beheerst, zodat matigheid wordt getoond.  Op school moeten de kinderen eerst leren hun begeerte leren beheersen, dan moed ontwikkelen en tenslotte moet dan het verstand tot wijsheid leiden.

Hierbij heeft Plato de griekse wetenschap als voorbeeld gebruikt. Een gezond en harmonieus mens toont evenwicht en matigheid. Iedereen in de staat moet zijn plaats weten. Plato's ideeën worden door rationalisme gekenmerkt. Zoals het hoofd het lichaam leidt zo moeten de filosofen met rede de staat leiden. Het indische kasten stelsel heeft dezelfde indeling. Tegenwoordig zouden we de staat van Plato een totalitaire staat noemen. (van Dale: totalitaire staat: alles wordt ondergeschikt gemaakt aan het staatsidee, terwijl de staat meestal als dictatuur is ingericht.)

Omdat de staat door de rede moest worden geregeerd konden mannen en vrouwen dat evengoed. Vrouwen hadden evenveel verstand als mannen als ze maar hetzelfde onderwijs kregen en niet op kinderen hoefden te passen en niet voor het huishouden hoefden te zorgen. De staat moest de kinderen opvoeden. Hij was de eerste die filosoof die openbare kleuterscholen en hele schooldagen propageerde.

Nadat Plato politieke teleurstellingen had meegemaakt schreef hij de dialoog "de wetten". Daarin schildert hij de wetstaat af als de één na beste staat. Nu voert hij het privé eigendom en de familieband weer in. De vrijheid van de vrouw wordt zo weer ingeperkt. Maar hij zegt wel dat een staat die vrouwen niet opvoedt en opleidt is als een mens die alleen zijn rechter arm oefent. Plato had dus een positieve visie op vrouwen, vooral voor de tijd waarin hij leeft. In het dialoog "het gastmaal" heeft Socrates zijn filosofische inzicht te danken aan een vrouw, de priesteres Diotima.

De eerste die kritiek op Plato had was zijn leerling Aristoteles.


Aristoteles

Het filosofische project van Aristoteles
De zintuiglijke waarnemingen in groepen en klassen onderverdelen.

Filosoof en wetenschapper
Aristoteles leefde 384-322 v.Chr. Hij was 20 jaar lang leerling van de Academie van Plato.Plato was 61 toen Aristoteles kwam. Aristoteles kwam uit Macedonië. Zijn vader was een gerespecteerd arts en dus wetenschapper. Aristoteles was de laatste grote griekse filosoof en de eerste grote europese bioloog. 

Plato hield zich heel erg bezig met de ideeënwereld waardoor de veranderingen van de natuur hem niet opvielen. Hij wendde zich af van de zintuiglijke wereld. Hij wilde immers de grot uit. Aristoteles ging juist de zintuiglijke wereld bekijken. Plato was een dichter en schepper van mythen en Aristoteles schreef droge encyclopedieën.  Hij was de grote systematicus die de basis voor verschillende wetenschappen legde en deze ordende. Hij ontwierp de vaktaal voor deze wetenschappen.

Geen aangeboren ideeën 
Volgens Aristoteles waren er geen ideeën in een ideeënwereld. Een paart is tijdelijk en "stroomt", het idee is eeuwig Maar bestaat niet in een ideeënwereld. Het idee ontstaat pas nadat we een aantal paarden hebben gezien. De vorm bestaat uit de specifieke eigenschappen van het paard, dat noemen we nu "het soort". Het paard en de vorm paard zijn niet te scheiden. 

Voor Plato is de hoogste graad van werkelijkheid wat we met het verstand denken. Alles in de natuur is een afspiegeling van de ideeën in de  ideeënwereld. Voor Aristoteles is de hoogste graad van werkelijkheid wat we waarnemen. Wat in de menselijke ziel zit is een afspiegeling van de voorwerpen in de natuur. Niets bestaat in het bewustzijn wat niet eerst in de zintuigen heeft bestaan. Mensen hebben wel aangeboren verstand, het opvallendste  kenmerk van de mens. Mensen kunnen zintuiglijke waarnemingen in groepen en klassen onderverdelen. Zo ontstaan de begrippen mens, paard e.d. Voordat we wat waargenomen hebben is ons verstand leeg. Een mens heeft geen aangeboren ideeën. Volgens Aristoteles is Plato in een mythisch wereldbeeld blijven steken.

De vormen zijn de eigenschappen van de dingen
Volgens Aristoteles zijn dingen een eenheid van vorm en materie. Materie is het materiaal waarvan het gemaakt is. Vorm bestaat uit de specifieke eigenschappen van het ding. Bijvoorbeeld een kip kakelt, legt eieren en fladdert. Als het dood is dan doet die kip dat niet meer. Dat is de vorm verdwenen en is er alleen nog maar materie. Vorm is dus de specifieke soortelijke eigenschappen, de dingen die de kip doet. 
Aristoteles was geïnteresseerd in de veranderingen van de natuur. Materie heeft de mogelijkheid om een bepaalde vorm te bereiken. Als er iets verandert dan gaat de mogelijkheid over in werkelijkheid. Materie is altijd bezig om potentiële mogelijkheden te verwezenlijken.  Zo heeft een kippenei kippenei de mogelijkheid om een kip te worden. Maar niet elke mogelijkheid lukt het om werkelijkheid te worden. Want er zijn ook kippeneieren die opgegeten worden. Het bezit niet alle mogelijkheden, een kippenei kan geen gans worden. Dat geldt ook voor niet levende vormen. Een steen heeft als vorm om naar beneden te vallen. Dat kan je niet veranderen. Dus je kan hem niet naar de maan gooien.

De 'doeloorzaak'
Aristoteles bedoelt met oorzaak "hoe iets gebeurt". Maar het heeft ook een rede. Waarom doe je dat. Dat bedoelt Aristoteles  met doeloorzaak. Hij noemt vier verschillende oorzaken:
Waarom regent het?
- de materiele oorzaak: er is waterdamp
- de bewegende oorzaak: de waterdamp koelt af
- de formele oorzaak: het is de vorm of aard van water om naar beneden te vallen
- de doeloorzaak: de planten en dieren hebben regenwater nodig om te groeien en te leven
Volgens Aristoteles  heeft alles is de natuur een bedoeling.
De wetenschap van nu draait het om: er is leven omdat het regent.

Logica
Alle paarden lijken op elkaar. Alles wat hetzelfde is bepaalt de vorm, je kan alles in groepen en soorten verdelen. De verschillen vallen onder de materie. Mensen lopen op de wereld rond en delen alles in in hokjes. Alles hoort in een hoofdgroep, dan een subgroep, die weer in een subgroep enz.  Een hond heeft als hoofdgroep:  levend  wezen, als subgroep: een gewerveld dier, dan zoogdier, dan hond, dan hondenras, dan mannetje of vrouwtje van dat ras. Aristoteles ordende de menselijke begrippen. 

Aristoteles legde de basis voor de logica als wetenschap. Hij gaf regels voor de vraag: welke  gevolgtrekkingen of bewijzen zijn logisch. Voorbeeld: Als alle levende wezens sterfelijk zijn + mijn kat is een levend wezen --> mijn kat is sterfelijk.
De logica van Aristoteles gaat over de verhoudingen tussen de begrippen. Niet alle verhoudingen tussen groepen dingen is zo vanzelfsprekend als het voorbeeld.

De trapsgewijze opbouw van de natuur
Aristoteles had twee hoofdgroepen:
- levenloze dingen, die hebben niet het potentieel om te veranderen, alleen van buitenaf
- levende dingen, die hebben wel het potentieel om te veranderen
   de levende dingen verdeelt hij ook weer in twee groepen
   - levende gewassen: planten
   - levende wezens: dieren en mensen
   de levende wezens verdeelt hij weer in twee groepen
      - dieren
      - mensen

Deze indeling in lagen baseerde Aristoteles op de eigenschappen van de dingen: wat ze kunnen of doen 
Alle levende dingen bezitten het vermogen om voedsel tot zich te nemen, om te groeien en zich voort te planten.
Alle levende wezens bezitten het vermogen om de wereld om zich heen te voelen en om zich voort te bewegen.
Alle mensen bezitten het vermogen tot denken: dat is "de zintuiglijke waarnemingen in verschillende groepen in te delen"

Iedere laag heeft hetzelfde als de vorige laag met wat meer.
Op sommige plaatsen wijst Aristoteles erop dat er een God moet bestaan die alle bewegingen in de natuur op gang heeft gebracht.Zo wordt God het absolute hoogtepunt van de gelaagdheid van de natuur.
De planeten en sterren hebben volgens Aristoteles invloed op de bewegingen op de aarde. De hemellichamen worden bewogen door de "onbewogen beweger" of God. De onbewogen beweger is zelf in rust maar de eerste oorzaak van de bewegingen.

Ethiek
Volgens Aristoteles heeft de mens een plantenziel, een dierenziel en een denkende ziel. Hij vraag "hoe dient de mens te leven? Wat heeft een mens nodig om een goed leven te leiden?
De mens wordt alleen gelukkig als hij van al zijn vermogens en mogelijkheden gebruik maakt.
Volgens Aristoteles zijn er drie vormen van geluk:
- een leven vol lust en genot
- leven als een vrije verantwoordelijke burger
- leven als onderzoeker en filosoof
De mens is gelukkig als hij alle drie de vormen van geluk bereikt. Alleen je lichaam gebruiken is niet voldoende, alleen je hoofd gebruiken ook niet.
Zo heeft hij meer middenwegen:
de mens moet dapper zijn: 
- niet roekeloos, teveel dapper
- niet laf, te weinig dapper
de mens moet vrijgevig zijn
Eet matig
- teveel is ongezond
- te weinig is ongezond
Wat betreft ethiek doen zowel Plato als Aristoteles aan de griekse medische wetenschap denken: alleen door matigheid en evenwicht wordt de mens gelukkig.

Politiek
Volgens Aristoteles zijn mensen fatsoenlijke mensen doordat ze een maatschappij om zich heen hebben. Een gezin en een dorp kunnen voor de lagere behoeften zorgen: zoals voedsel, warmte, huwelijk, kinderopvoeding. Maar de hoogste vorm van menselijke gemeenschap kan alleen door de staat verzorgd worden.
Hoe dient die staat georganiseerd te worden.
Aristoteles had drie vormen die hij goed vond:
- Een monarchie met een alleenheerser die niet tot tirannie vervalt en de staat niet ten eigen bate bestuurt.
- Een aristocratie, een groep staatsleiders, die zich niet tot een oligarchie, dat is een junta, ontwikkelt.
- Een politeia, wat heerschappij van velen betekent, die zich niet tot volkstirannie ontwikkelt.

Vrouwbeeld
Aristoteles was minder verheffend dan Plato, hij vond dat de vrouw wat mist. Ze is een onvolledige man. Bij de voortplanting is de vrouw passief en ontvangend terwijl de man actief en vormend is. Volgens Aristoteles erft het kind alleen de eigenschappen van de man. Alle eigenschappen zitten in het zaad van de man. De vrouw is alleen zoals de aarde die het zaaigoed ontvangt. De man schenkt de vorm en de vrouw de materie.

Helaas nam men in de middeleeuwen de visie van Aristoteles  over en niet van Plato. Zo erfde ook de kerk een vrouwbeeld waar in de bijbel eigenlijk geen argumenten voor zijn te vinden. Jesus was niet zo vrouw-onvriendelijk.

Terug naar top