01. In welke toestand zit CO2 in een volle cilinder bij 15 graden.
|
Vloeibaar met alleen bovenin gas.
|
02. Op welk deel van de toorts wordt de stroom op de lasdraad overgebracht.
|
Contactbuis.
|
03. Waarom wordt de stroom pas bij de lastoorts op de draad overgebracht.
|
Omdat de stroom in de toevoerdraad minder weerstand heeft.
|
04. Hoe wordt voorkomen dat de draadhaspel doordraait terwijl de draadaanvoer stopt.
|
De naaf waarop de draadhaspel is geschoven wordt geremd.
|
05. Hoe beperk je storingen in de draadtoevoer.
|
Naaf remmen, draad recht door de draadaanvoerbuisjes, draad goed opgerold.
|
06. Waarom wordt er wel eens een losse draadunit gebruikt.
|
Zodat je verder weg van het lasapparaat kan werken.
|
07. Wat doe je als de CO2 cilinder niet rechtop kan staan.
|
De cilinder met de bovenkant wat hoger leggen zodat het beetje gas bij de opening zit.
|
08. Welke gassen worden er bij MAG gebruikt.
|
CO2
Mengsel CO2 en Argon
|
09. Welke eisen stelt met aan draad.
|
Goed rond zijn, geen knikken hebben, goed opgerold zijn.
|
10. Wat gebeurt er bij een te kleine voortloopsnelheid.
|
De boog komt dan op het smeltbad en niet meer op het werkstuk waardoor er minder inbrandingsdiepte optreedt.
|
11. Waarom is de afstand contactbuis - smeltbad belangrijk.
|
Klein houden, weinig warmte verlies, dat geeft diepere inbranding.
|
12. Met welk boogtype las je dunne plaat.
|
Kortsluitboog of pulsboog
|
13. Wat is het verschil tussen slepend en stekend lassen.
|
Stekend is boog op smeltbad en minder diepe inbranding.
Slepend is boog op werkstuk met diepe inbranding.
|
14. Met welk MAG gas las je ongelegeerd staal.
|
Mengsel Argon en CO2.
|
15. Wat is de juiste omschrijving van een methode waarop de draadaanvoer door het slangenpakket kan worden bewogen.
|
Duw-systeem
|
16. Welke soorten draad heb je.
|
Massieve draad en gevulde draad.
|
17. Wat is de juiste bewering.
|
Verhogen van de draadsnelheid geeft een kleinere booglengte.
|
18. Welke lasonvolkomenheid (lasfout) is een gevolg
van een te grote (lange) uitsteeklengte.
|
Porositeit.
|
19. Welke bewering klopt.
|
MAG: staal, rvs MIG: aluminium
|
20. Welke karakteristiek heeft het MAG lastoestel.
|
Vlakke statische stroom-spanningskarakteristiek.
|
Ter info
De ideale grafiek die in het echt niet kan.
|
Bij MAG wordt een constante spanning gebruikt
(een zg. vlakke of horizontale stroombronkarakteristiek).
|
21. Hoe heet de grafiek van de boog.
|
Boogkarakteristiek of ijklijn.
|
22. Wat is het werkpunt.
|
|
23. Waarom zijn lasdraden vaak verkoperd.
|
Voor een betere stroomoverdracht.
|
24. Hoe moeten lasdraden worden opgeslagen.
|
In de originele verpakking.
|
25. Wat is het "zelfregelend effect" van de stroombron.
|
Dat de booglengte variaties worden gecorrigeerd.
|
26. Hoe krijg je een stabiele boog.
|
Door de juiste stroom-spanning combinatie.
|
27. Welke type draad is geschikt voor het doorlassen
zonder smeltbadondersteuning
|
Basische gevulde draad.
|
28. Welk procesnummer heeft MAG lassen met massieve draad.
|
135.
|
29. Welk procesnummer heeft MAG lassen met poeder gevulde draad.
|
136.
|